De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| |
CIII. Van een jongen met een sterk geheugenaant.Er was eens een rijke heer. Hoe hij heette ben ik vergeten en waar hij woonde heb ik nooit geweten. Maar iets weet ik, die man kon geen knechten houden. Hij stuurde ze allemaal heen na een paar dagen, omdat zij niet konden onthouden. Op zekeren dag kwam een jonge boer zich bij hem verhuren als knecht. - Zijt ge goed van onthouden? vroeg de heer. - Goed van onthouden, antwoordde de jonge boer, daarin juist ben ik een meester. - Als dat waar is zal 't wel gaan, ging de heer voort, maar ge moet weten dat alle dingen bij mij vreemde namen dragen en ik niet wil dat zij hier in mijn huis anders genaamd worden. Ik wil niet weten van namen waarmede de dingen door God en alleman genoemd worden. Zoo heet mijn jas tabbaard, mijn studeerkamer hokkegetsjok, de trap overgezwem, mijn hond jonker Barrabas en mijn kat jufvrouw Taterbos. Welnu wat zegt ge daarvan? Zal het gaan? De jongen rammelde met de gauwte al die namen achtereen binnensmond af en 't geleek hem wel of hij een schietgebedeken opzegde. - Dat gaat, meneer, dat gaat, meneer, zegde hij dan. - Onthoud die namen dan maar goed want ik wil er geen andere meer hooren. En dat is nog niet al! De stoof heet bij mij de Gloria in excelsis, het raam de kijkuit en de schuur daarbuiten de koerinne. De jongen zegde al die vreemde namen op zijn eentje na en gaf toen aan den heer de verzekering dat hij er mede weg was. | |
[pagina 128]
| |
We zullen er voor vandaag maar uitscheiden, vervolgde toen de heer. Morgen komen weer nieuwe woorden aan de beurt en daartegen zal ik al vastgesteld hebben of gij uw plan weet te trekken. 's Anderen daags 's morgens stond de jongen al vroeg op. - 'k Zal maar gauw op de Gloria in excelsis den koffie voor onzen meneer maken, dacht hij, en hem langs het overgezwem op zijn hokkegetsjok brengen. En zoo gelijk hij daarmede bezig was begonnen jonker Barrabas en jufvrouw Taterbos te vechten. Zij vochten dat de haren in de geburen vlogen. En meteen wierp jonker Barrabas jufvrouw Taterbos in de Gloria in excelsis en als een vuurbol sprong jufvrouw Taterbos daarop door den kijkuit en liep recht naar de koerinne, die in een oogenblik in laaie vlammen stond. Als hij dat zag, stormde de knecht de gang in en riep zoo luid hij maar kon en in eenen asem: - Meneer trek aan uwen tabbaard aan en kom van uw hokkegetsjok langs uw overgezwem want jonker Barrabas heeft jufvrouw Taterbos in de Gloria in excelsis gesmeten en zij is dan van de kijkuit in de koerinne gevlucht en deze brandt zoowel van binnen als van buiten. |
|