De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
CII. Het arm Mariekenaant.Er ging eens een arm Marieken langs het land. Het had geen kleederen om 't lijf en 't wist niet waar het 's avonds zijn hoofdeken zou te rusten leggen. Zijn vader en zijn moeder waren allebei dood en als eenigen rijkdom in de wereld bezat het nog een centje en een korstje brood. Zoo gelijk het daar ging langs het land kwam het een ander kindeken tegen, dat nog ongelukkiger was, want het kloeg van verschrikkelijken honger. Sinds twee dagen had het geen grummelken eten over de lippen gehad. Het arm Marieken had er toch zoo'n meelij mee en 't gaf aan het sukkeleerken zijn centje en zijn korstje brood. - Wat zijn er toch ongelukkige kinderen in de wereld, dacht het en stapte gelukkig voort. Een weinig verder kwam het arm Marieken een nog ongelukkiger kindje tegen. Het huilde van de kou want het had geen kleedje om het lijf. Het arm Marieken schoot zijn eigen kleedje uit en schonk het aan dat kindeken en in zijn hemdeken trok het verder. 't Was nu avond geworden en 't arm Marieken wist niet waarheen. Het had evenwel betrouwen in God en het trok het naastgelegen bosch in, hopende er schutting en onderkomen te vinden. Maar daar, voor zijn voeten, hoorde het plotseling kreunen en zuchten en het vond er een pasgeboren wichtje, heel en al naakt. Het arm Marieken aarzelde niet. Het deed zijn hemdeken uit, wikkelde het naakte wichtje er in en hield het dicht bij zijn hart om het te verwarmen. | |
[pagina 126]
| |
En ondertusschen was 't nacht geworden; de sterren stonden met miljoenen aan den Hemel te glinsteren. Marieken keek omhoog naar al die gouden sterren en zie, die gouden sterren vielen naar beneden, maar toen ze op de aarde te recht kwamen waren het allemaal gouden geldstukken, die tot voor zijn voeten rolden. Het arm Marieken raapte ze op en was rijk voor zijn leven. En ook stond het, op dien eigensten oogenblik, als bij tooverslag, warm ingeduffeld in een warm kleed en een pelsen mantelken, gelijk alleen de rijke kinderkens er dragen. |
|