De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere–
[pagina 122]
| |
C. Onze Lieve Heer wist het beteraant.Onze Lieve Heer en Sinte Pieter waren nog eens op wandel. Ineens werden zij door de duisternis overvallen. Zij vroegen dan ook slapen voor den nacht op een kleine hoeve langs den weg. - Goed, zegde de vrouw, maar 't is hier niet van 's morgens in de veeren te blijven luierikken, ik ben ik op met de zon. En als ik opsta moet ge er ook uit, of de duivel houdt de kaars. - Pieter, zegde Onze Lieve Heer, we zullen het hier niet gemakkelijk hebben. We zijn hier bij een kwaad wijf gevallen. Onze Lieve Heer en Sinte Pieter gingen daarop te bed. Ons Heer zocht een plaatsken van achter en Sinte Pieter lag van voor. 's Morgens, toen de vrouw opstond, stak ze eens even den kop op de kamer van de gasten en riep: - Mannen, 't is tijd zulle. En niet te lang gewacht of ge zult met mij afrekenen. Als de vrouw wegging vroeg Sinte Pieter: - Meester, wat zullen we doen? - Blijven liggen, Pieter. En ze bleven liggen. Maar vijf minuten daarna kwam de vrouw als een furie de kamer opgeloopen en riep: - Zoo niet, hoor, ik heb u verwittigd! En zij greep den eerste den beste dien zij vastgrijpen kon - en 't was natuurlijk Sinte Pieter die van voor lag - en gaf hem een rammeling van belang, zoodat hij huilde als een bezetene. - Maakt dat ge er uit zijt of ik kom weerom. | |
[pagina 123]
| |
- Wat zullen we doen, Meester? vroeg Sinte Pieter weer. - Blijven liggen, zegde Ons Heer. - Ja, maar gij hebt goed spreken, gij ligt van achter en ik, hier van voor, krijg de slaag! - Ik zal van voor liggen, antwoordde Ons Heer daarop, en hij verwisselde van plaats met Sinte Pieter. De vijf minuten duurden niet lang en 't wijf stond daar onmiddellijk weerom. - Ik zal u wel leeren opstaan! Weer schoot zij als een furie naar het bed en toen zij Ons Heer wilde vastgrijpen weerhield ze zich. - Neen, nu gij die daar van achter te lachen ligt, deze hier van voor heeft zijn paart al gehad. En 't wijf scharrelde opnieuw Sinte Pieter vast en sloeg en sloeg, dat haar hand er van tintelde. - Nu zullen we zien of ge nog langer zult blijven liggen, riep ze nog en trok weer op. - Niet opstaan, Pieter, blijven liggen, zegde Ons Heer weerom. - Blijf gij maar liggen, antwoordde Sinte Pieter. Ik sta op. |
|