De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 120]
| |
XCVIII. Nog een leugenvertelselkenaant.'t Is lang geleden. Toen was er een man op ons dorp die regelmatig op jacht ging. Alle dagen die God verleende was hij met zijn geweer op de baan, jachttijd of geen jachttijd. Eens toch - 't was in Augustus - gebeurde hem iets vreemds. Hij liep door een beetveld en daar meteen stond er een haas voor hem en die zei: - Spring maar op mijnen rug, dat ik met u wegrij! 't Was zoo vreemd en zoo raar, dat de man niet wist waar hij het had. Verbauwereerd, gelijk hij was, sprong hij schrijlings en als te paard op den haas. Maar nu begon het spel! De haas liep, liep, als zat de duivel hem op de hielen; ook riep hij maar altijd onder het loopen: - En we zullen er zijn! En we zullen er zijn! De man zijn hart was geen boontje groot meer, ge kunt dat denken. Toen ze zoo heel lang gereden hadden, dreef daar een luchtbal heel laag over de aarde en de man, bang nog verder met den haas in dolle vaart voort te rijden, sprong aan de mand van len ballon. Nu was hij van den haas af, maar op hetzelfde oogenblik ging de ballon terug de lucht in en steeg hooger en hooger, En de man werd nog meer benauwd. Hij had 'k weet niet hoeveel willen geven om nog op den rug van den haas te zitten. Ten slotte kon hij het niet meer houden en het de mand los. Hij viel neer op den grond en schoot er diep in, zoo diep dat hij naar huis moest loopen om een schup en dan nog wel drie dagen heeft moeten werken om er zijn eigen zichzelf uit te halen. |
|