De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 113]
| |
XCVI. Van een die met liegen een prinses wonaant.Als Jan van Mannekensveer voor 't laatst op avonturen uittrok, kwam die in een vreemd land dat hij nog niet kende. Het eerste wat hij zag in de eerste stad waar hij aankwam, was een groote plakbrief. In dichte rijen stond het volk er rond. - Wat mag dat zijn? dacht hij bij zichzelf en hij er heen. En op die plakkaat stond gedrukt, zwart op wit in groote letters, dat wie zoo hard liegen kon dat de prinses 't zou gelooven, met haar zou mogen trouwen. - 't Is geen klein bierken, zeiden de burgers, ons prinses met een leugen afvangen. Zij is zóó slim dat er voor haar geen stadhuiswoorden te groot zijn. Jan trok toch naar het koninklijk paleis. Als hij aan den koning had gemeld waarom hij kwam, werd onmiddellijk de prinses geroepen en die mocht met hem een uurken gaan wandelen door de stad. Op dat uurken moest hij haar, al liegende, beetnemen. Zij gingen en gingen en spraken aldoor met elkaar. Jan begon: - Ik kwam eens in een land waar al de menschen vlogen. - Ik heb daar nog over gelezen, zei de prinses, en 't scheen dat ze niet alleen over huizen en boomen vlogen, maar dwars door de muren en huizen, zelfs door elkander door en door... - Ja, maar, dat is 't bijzonderste niet van wat ik u daareven wilde vertellen. In dat land woonden er | |
[pagina 114]
| |
vreemde vogels en die zaten den heelen dag met hun bek in het zand en zij floten met hun achterste. - Ja, 'k weet het, zei de prinses, en als zij moe van 't fluiten waren, dan speelden zij op allerlei vieze en drollige instrumenten en ze vormden maatschappijen met vlaggen en vanen, en liepen zóó langs de straten. - Ja maar, dat is niet 't bijzonderste, ging Jan weer voort. Eens was er zoo'n festival van een van die maatschappijen en vreemde, wondere vogels waren gekomen van heinde en ver. En er werden kiosken opgericht en daar gingen zij op spelen. En als zij lang gespeeld hadden werden er vliegtochten gemaakt om prijs. Wie 't hoogst vloog was gewonnen. En er kwamen twee van die vogels naar mij toe en zij zeiden: - Vlieg met ons mee, wij vliegen 't verst van al! En ik vloog mee en ik vloog zóó hoog, zóó hoog, zóó hoog... - Och, ge moet het me niet zeggen hoe hoog, ik ben daar immers ook geweest en ik ben gevlogen tot in de zon. - Maar ik, ik, ik vloog tot het uiterste puntje van de eeuwigheid. En weet ge wat ik daar zag? - Neen! - Ik kon daar natuurlijk over heel de wereld kijken, over alle landen en alle steden. En ik zag al wat was en nog zijn zal. En ik zag uw vader geboren worden in een arme krocht. Zijn vader was een dief en zijn moeder een bedelaarster. En ik zag ook dat hij binnen tien jaar zal aangehouden en terechtgesteld worden voor bankroetier. - Daar liegt gij aan, riep de prinses in uiterste woede. Ik zal dat aan mijn vader eens gaan zeggen en die zal u onmiddellijk doen aanhouden en terechtstellen! | |
[pagina 115]
| |
Daar liegt gij aan, riep de prinses.
| |
[pagina 116]
| |
- Gij zijt er aan, kind, ge zijt de mijn! riep Jan. En daar was niets aan te doen. Jan van Mannekensveer kreeg gelijk van den koning en de prinses moest met hem trouwen. |
|