De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 109]
| |
XCIV. De twee leugenaarsaant.Nol en Tist waren de twee grootste leugenaars van het dorp. Overal waar ze zaten en kwamen logen ze dat menschen, beesten en dingen er van omvielen. Maar Nol was toch de baas in 't liegen, gelijk ge zult zien. Zoo stond Tist eens op een morgen naar het haantje van den toren te kijken, toen Nol daar kwam aangewandeld. - Wat hebt ge in 't oog? vroeg Nol. - Wel, die mug ginder, die op 't haantje van den toren zit. - 't Is verdekke waar, antwoordde Nol, zie ze kruipt nu wat hooger; nu krabt ze met haren poot. Eenige dagen later vertelde Tist in den ‘Zoeten Inval’: - Toen ik nog in Frankrijk den oogst deed, heb ik daar eens een Fransch brood gezien, zoo groot, zoo groot dat ik 't niet zeggen kan. Denk maar eens: zeven bakkers hadden het gebakken en, bij het kneeden van den deeg, stonden zij zoover vaneen, dat ze malkander niet eens zagen. - Wel in dien tijd woonde ik ook in Frankrijk, antwoordde Nol. Ik kwam in een dorp en daar waren ze een oven aan 't metselen, ik kan niet zeggen hoe groot hij was. Ja, dat was nen oven! Zeven metsers moesten hem maken en onder 't metselen stonden zij zoover vaneen dat zij malkanders truweelen op de steenen niet meer hoorden klinken. Tist gaf zich echter nog niet ten onder. Hij wilde Nol afvangen en de lachers aan zijn kant krijgen. - En waarom moest die oven dienen? vroeg hij. - Wel om uw Fransch brood in te bakken! Een anderen keer zaten ze weer tegen een op te liegen. | |
[pagina 110]
| |
Tist vertelde: - Eens werkte ik in den Polder, daar te Santvliet, bij de Hollandsche grens. Daar was nog ne jonge onderpastoor en zingen dat die kon, zingen! Eens zong hij zoo hard dat hij al de keersen met de kandelaars erbij van het altaar zong. En 'k moet het zeggen, 't was maar een kleine dienst. - En in 't Walenland dan, bofte Nol. Ik lag daar eens in een klein dorp en ging er naar de Hoogmis. De oude pastoor zong zoo hard dat hij den Heiligen Jozef uit zijn nis zong, zoo dat deze zijn nek ‘kraaktege’! Een ander maal was Nol weer de baas. - Te Brussel is er een kerk die zoo groot is, zegde Tist, dat men een uur noodig heeft om van de kerkdeur naar het altaar te gaan. - Wat is dat vergeleken met de kathedraal van Parijs! Jongen, jongen, daar moest ge geweest zijn! Een kind wordt er gedoopt, he, en eer men er mede buiten de kerk is geraakt, heeft het reeds zijn eerste communie gedaan! |
|