De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
LXXII. De drie veeren van Vogel Veenaant.Een koning wandelde langs den oever van de rivier en zag er een wij men wiegje met een kindje er in, komen aangedreven. Zijn dienaars gingen op zijn bevel het kindje halen, dat naar het koninklijk paleis werd overgebracht. Daar het kindje een jongen was van pas eenige dagen oud, besloot de koning hem met zijn dochter, prinses Frawilde, die ook maar enkele dagen te voren geboren was, op te voeden. En de gevonden jongen kreeg den naam van Albaan. Alles ging goed tot Albaan, groot geworden, zijn pleegzuster, de schoone prinses Frawilde, begon gaarne te zien. Van toen af haatte de koning den jongeling en besloot zich van hem, kost wat kost, te ontmaken. Hij zond hem met een schip naar een land van overzee, om er bij de wilde volkeren goud en zilver en kostelijke edelgesteenten te gaan zoeken. Hij dacht niet anders of de jonge Albaan zou nooit meer weerkeeren. En voor het jaar ten einde was, keerde de jongeling terug in het land met de grootste schatten, al goud en edelsteenen! Dan zond hij hem weer naar een groot en gevreesd woud, waar de reizigers gestadig door een wildeman werden aangevallen, geplunderd en gedood. En Albaan gehoorzaamde aan dat bevel. Op een twee weken tijds was het woud gezuiverd en hij bracht aan den koning het afgekapte hoofd van den gevreesden wildeman. Toen vond de koning het noodzakelijk eens ernstig met zijn dochter te spreken, om haar over te halen zelf aan den jongen Albaan te verzaken. | |
[pagina 78]
| |
- Mijn dochter, ge weet toch dat Albaan een vondeling is. - Ik weet het, vader, en het is daarom wellicht dat ik hem zoo gaarne zie. Hij is schoon van lijf en leden, goed van hart en inborst. Door zijn aard is hij meer waard dan een koningskind. Ook zal ik nooit met een ander man trouwen. - Goed, maar weet gij ook dat ik bij uwe geboorte beloofd heb u nooit ten huwelijk te geven dan aan hem, die, hij zij koning, prins of edelman, mij drie veeren zal bezorgen van Vogel Veen uit de voorgeborchten van de hel. - Als ge dat gezworen hebt, mijn vader, moet gij uw eed houden. Ook ben ik overtuigd dat Albaan u deze drie veeren zal brengen. De jonge Albaan, wanneer hij de beslissing van den koning had vernomen, begaf zich onmiddellijk op weg. Denzelfden avond bevond hij zich reeds in een donker woud, dat naar de voorgeborchten van de hel leidde. Hij had er nog geen twee honderd stappen gedaan of er viel een klaarte daar voor hem op den weg. 't Leek of er heele meukens licht uit den hemel vielen. Zijn paard wilde niet verder meer, alsof het stilgehouden werd door eene onzichtbare hand. Hij hoorde dan een hemelsche stem die sprak: - Rijd door en als gij luistert naar den raad van de drie vogels op den uitersten rand van het woud, zult gij niets te vreezen hebben. Daarmede verdween de lichtheid op den weg en zijn paard liep sneller voort, zonder dat hij met den toom moest snokken of het de sporen moest geven. Als 't morgen werd was Albaan het woud uit. Hij hield er stil op den uitersten rand en zag daar voor hem een eeuwenouden eik staan waarop drie vogels zaten, een witte vogel, een zwarte vogel en een roode vogel. Hij sprong van zijn paard, ging onder den | |
[pagina 79]
| |
boom staan en toen begonnen de drie vogels te spreken. En de witte vogel sprak: - Wie naar Vogel Veen wil gaan in de voorgeborchten der hel, ga recht door, tot over den stroom; daar ligt een slot waarvan de poort gesloten is. Dat is het slot van Vogel Veen en hier, onder de drie witte paddestoelen aan den voet van dezen boom, ligt de gouden sleutel die past op de poort. Albaan groef op de aangewezen plaats en vond den gouden sleutel. En de zwarte vogel sprak: - Wie tot Vogel Veen wil gaan, moet zich onzichtbaar maken. En om zich onzichtbaar te kunnen maken moet hij de kruisduit gebruiken; die ligt begraven onder de drie bruine paddestoelen aan den voet van dezen boom. En Albaan groef op de aangeduide plaats en vond de kruisduit. En de roode vogel sprak: - En wie tot Vogel Veen wil geraken moet ook in bezit zijn van den gouden ring, die hier onder de drie roode paddestoelen aan den voet van dezen boom begraven ligt. Als hij dezen ring zal toonen aan de bewaakster van het slot zal hij zijn doel bereiken. De bewaakster zal dan weten dat hij gezonden is door mij, den rooden vogel. Ik ben een betooverde prins en wanneer zij, die een betooverde prinses is, tot mij zal komen met dien ring aan den vinger zal ik weer verlost zijn en mijn maten, de witte en de zwarte vogel, eveneens. En Albaan groef een derde maal in de aarde en onder de drie roode paddestoelen vond hij den gouden ring. Albaan ging voort. In de eerste stad waar hij kwam namen de soldaten van den koning hem gevangen en brachten hem vóór | |
[pagina 80]
| |
hun meester. Deze vroeg hem wat hij deed en wat hij wist. - Ik ben op zoek naar het slot van Vogel Veen en weet alles. - Als ge alles weet, zeg me dan hoe ver het Oosten van het Westen ligt? - Daarop breng ik 't antwoord, na verloop van drie dagen, wanneer ik van Vogel Veen weerkeer, zooniet moogt ge mij vogelvrij verklaren. En de jonge Albaan ging verder. Zoo kwam hij nog in vier andere steden en overal werd hij door de soldaten vastgegrepen en voor hun meester gebracht. En telkens vroeg deze hem wat hij deed en wat hij wist. En elken keer antwoordde hij dat hij naar het slot van Vogel Veen ging en alles wist. En die koningen bevolen dan dat hij op een gestelde vraag ter algeheele voldoening moest antwoorden. Albaan nam zulks aan en die vragen luidden, bij den tweeden koning: - Hoe diep is de zee? En bij den derden koning: - Hoeveel ben ik wel waard? En bij den vierden koning: - Hoeveel sterren staan er in de lucht? En bij den vijfden koning: - Wanneer is de duivel zonder macht? Telkens zegde Albaan: - Wacht nog drie dagen en dan breng ik u het antwoord. En hij ging voort. Na nog een tijd gegaan te hebben, kwam hij aan den stroom, waar hij door den veerman werd overgezet. Deze was heel oud en stram in al zijn ledematen en klaagde dat hij 't werken beu was en wel zou willen weten hoe hij van het overzetten zou kunnen afgeraken. | |
[pagina 81]
| |
Vogel Veen kon alle oogenblikken binnenkomen.
| |
[pagina 82]
| |
- Wacht nog drie dagen, vriend, ik ga naar het slot van Vogel Veen en breng u een afdoende antwoord op de vraag die ge mij stelt. Eens overgezet trok Albaan er sneller van onder. Hij zag daar, op een boogscheut afstand, het slot van Vogel Veen liggen. De poort was gesloten, gelijk men hem had voorzegd, maar met den gouden sleutel ging hij binnen. Pas stond hij daar of een schoon en jong meisje kwam toegeloopen. - Wat komt gij doen in dit slot? vroeg zij. - Ik kom om Vogel Veen te spreken. - Wees gelukkig dat hij niet thuis is, want hij zou u opeten met haar en huid. Toen vroeg Albaan aan het jonge, schoone meisje of zij de bewaakster was van het slot en toen zij ja knikte, vervolgde hij: - Dan heb ik ook iets voor u. Hier is een gouden ring, die mij voor u geschonken werd door een rooden vogel in het woud. - Ik had het gedacht! Kom, laat ons maken dat wij wegkomen vóór Vogel Veen teruggekeerd is. Sinds vele jaren wacht ik op dezen stond. - Neen, zei Albaan, dat is nog onmogelijk. Ik moet wachten op de komst van Vogel Veen, want ik moet drie veeren van hem bemachtigen en dan antwoord krijgen op zes vragen. Een vraag werd mij gesteld door den veerman van den stroom. Als ik het antwoord niet medebreng vaart hij mij niet over. De vijf andere vragen werden gesteld door de koningen van vijf steden die ik doorgetrokken ben. Breng ik de antwoorden niet dan laten zij mij niet meer door. En Albaan herhaalde de hem gestelde vragen aan het meisje, dat, tot haar spijt, nu zag niet onmiddellijk te kunnen ontvluchten. - Maar waar ga ik u bergen? vroeg zij verschrikt. Vogel Veen kan alle oogenblikken binnenkomen. | |
[pagina 83]
| |
- Vrees daar niet voor. Ik heb hier in mijn zak een kruisduit die mij onzichtbaar kan maken. En boven het slot hoorden zij toen een zwaar geklepper van vleugels. 't Was Vogel Veen die neerstreek. - Gauw u onzichtbaar gemaakt, zei het meisje. Albaan maakte zich onzichtbaar en kroop heel diep in den haard. 't Was hoog tijd. De deur vloog open en Vogel Veen stapte binnen. 't Was een groote vuurroode vogel met sterken krommen snavel. - Gauw eten en drinken, snauwde hij het meisje toe; ik ben moe, want veel heb ik gewerkt vandaag. Wat denkt ge, een heelen langen dag op toer met mijn kozijn den duivel! Maar wat ziet gij er vreemd uit. Is er iets gebeurd of is er hier iemand geweest? - Er is niets gebeurd en er is hier niemand geweest. Wachtend op uw komst heb ik hier langen tijd bij 't vuur gezeten en van de warmte ben ik in sluimer gevallen. Ik heb dan gedroomd, vreemd gedroomd. Van den eenen droom ben ik in den anderen gevallen. Ik ben er gelijk ziek van. 't Was zoo wreed. - Wat hebt ge dan toch gedroomd? vroeg Vogel Veen. Laat eens hooren, toe. - Ik ging vijf steden door en telkens werd ik door de soldaten van den koning gevat en opgebracht voor hun meester, die mij verplichtte een vraag te beantwoorden. Nooit kon ik het, zoodat ik ter dood werd veroordeeld. Ik werd telkens wakker wanneer men op het punt stond mij den kop van 't lijf te slaan. Een laatste maal droomde ik, juist voor gij binnenkwaamt: ik was in de handen geraakt van den schipper van den hellestroom. Hij ook stelde mij een vraag die ik niet beantwoorden kon. Hij ging mij als straf met een zwaren steen aan den hals in 't water | |
[pagina 84]
| |
werpen... Dan kwaamt gij aangevlogen en werd ik wakker. - Allemaal onzin dat gedroom, meisje. Wat of wie kan u deren zoolang gij in de macht van Vogel Veen zijt? Welke duivel kan tegen mij op? Maar daar ik nog de alteratie op uw wezen lees, zou ik toch wel eens willen weten welke de vragen waren die gij niet hebt kunnen beantwoorden. - Luister dan goed: de eerste vraag luidde: Hoe ver ligt het Oosten van het Westen? Vogel Veen lachte en zei: - Wel één dagreis van de zon, sukkel! - En de tweede vraag luidde: Welke diepte heeft de zee? - De diepte van een steenworp, niet meer. - De derde vraag luidde: Hoeveel is een koning waard? - Een koning? Hoeveel een koning waard is? schaterlachte Vogel Veen. 't Is goed gevonden! Een koning is niet meer waard dan 29 zilverlingen. Jezus werd slechts voor 30 zilverlingen verkocht. - De vierde vraag luidde: Hoeveel sterren staan er in de lucht? - Zooveel als er gerzekens op de aarde groeien. Wie het natelt zal het zien. - De vijfde vraag luidde: Wanneer is de duivel zonder macht? - Wat, zei Vogel Veen, heeft men u dat gevraagd? Goed dat zulks nu in de duivelwereld blijft, want het zou wat zijn als de menschen dat moesten weten. Maar dat gij daarop niet antwoorden kost, gij die hier in de duivelwereld verkeert, dat verwondert mij. Hebt gij nooit gezien dat wij ons nooit kunnen verwijderen tusschen middernacht en één uur? Dan is de kracht van het kwaad een doode letter. En is dat nu al? | |
[pagina 85]
| |
- Neen, vervolgde het meisje, nu blijft er nog de vraag van den veerman: Hoe moet hij het aanvangen om iemand in zijn plaats te stellen? - Wel, wel, wel! zei Vogel Veen en lachte heel lang en zeer luid. Wat een vraag, wat een vraag! Wel hij moet den eerste den beste, die vraagt om over te zetten, zijn plaats doen innemen, tot er weer een volgende komt. Zóó is hij er in eens van af! Albaan stond daar, onzichtbaar in zijnen hoek, te luisteren met heel zijn lijf. Al wat hij weten moest om de hem gestelde vragen te beantwoorden, wist hij nu, maar wat hij moest meebrengen voor zijn eigen geluk, namelijk drie veeren van Vogel Veen, bezat hij nog niet. Vol angst en ongeduld stond hij daar nu te wachten, tot Vogel Veen gegeten had. Niet zoodra had deze alles binnengespeeld of hij ging in zijn slaapzetel zitten en bevool tot het meisje: - Kam nu mijn vederen tot ik ingesluimerd ben. 't Is haast twaalf uur en ik ben dood-af. 't Meisje kamde de vederen van Vogel Veen en elke veer die in den kam bleef hangen hield zij zorgvuldig apaart. 't Duurde niet lang of Vogel Veen was ingeslapen en ronkte als een heel regiment soldaten. Als het middernacht sloeg hield het meisje met kammen op, nam de veeren die zij apaart gehouden had, - er waren er juist drie - en ging op haar teenen tot Albaan en zei: - Hoort ge hoe hij ronkt? Wij moeten nu vluchten. Hier zijn de drie gevraagde veeren en het antwoord op de zes vragen kent ge thans zoo goed als ik. Zooals ge nu ook weet, heeft hij noch de duivel macht om ons op dit uur na te zetten. En vóór één uur hebben wij den hellestroom bereikt. Albaan maakte zich weer zichtbaar door zijn kruisduit en beiden haastten zich weg en vandaan. Op | |
[pagina 86]
| |
enkele oogenblikken waren zij aan den stroom. De veerman stond er reeds te wachten. - Welnu, weet ge hoe ik van 't varen moet afgeraken? Als ge 't niet weet komt ge in mijn boot niet. - Ja, ik weet het, zei Albaan, maar ik kan het u slechts bekend maken aan de overzij. Aan den anderen oever gekomen, vertelde Albaan wat Vogel Veen gezegd had, dat hij den eerste den beste die vroeg om overgezet te worden, zijn plaats van veerman moest doen innemen tot de volgende kwam. - Goed om weten, antwoordde de schipper, de eerste die nu komt is klaar voor zijn duiten. En de eerste die kwam was Vogel Veen in eigen persoon, die de vluchtenden wilde nazetten. Die stond daar nu als veerman te schilderoogen! Ondertusschen toog Albaan verder met het meisje, dat, zooals ge weet - de roode vogel uit het woud had het immers gezegd? - een echtige prinses was. Zij kwamen in de eerste stad en de koning stond er vol ongeduld te wachten. - En het antwoord op mijn vraag, weet ge 't of weet ge 't niet? Als ge 't niet weet, zal ik met u kort spel maken; als ge 't weet, krijgt ge een regiment voetvolk ten geschenke. - De duivel is zonder kracht elken nacht, tusschen twaalf en een uur. We hebben het daareven zelf ondervonden. De koning was uiterst tevreden en hij schonk aan Albaan het beloofde regiment voetvolk. Aan het hoofd daarvan trok hij met de prinses verder. In het tweede land waar zij nu kwamen, stond de koning ook al vol ongeduld te wachten: - En het antwoord op mijn vraag? Weet ge 't of weet ge 't niet? Als ge 't niet weet zult gij op den | |
[pagina 87]
| |
stond uw voorgeslacht vervoegen; weet gij het echter dan krijgt ge een regiment paardevolk ten geschenke. - Er staan zooveel sterren in de lucht als er gerzekens op de aarde groeien. Wie ze tellen wil, zal zien dat het uitkomt. En ook deze koning was tevreden over het antwoord en hij schonk Albaan een regiment paardevolk. Zoo trok Albaan met de prinses dan verder aan het hoofd van de twee regimenten. De derde koning stond ook al vol ongeduld te wachten op de wederkomst van Albaan. - Zijt gij eindelijk daar, riep hij reeds van ver. En weet ge het antwoord op mijn vraag? Weet ge het dan is het goed, dan krijgt ge een regiment kanonniers met u mede. Ik zie dat ge die gebruiken kunt. Als ge 't niet weet dan maak ik van u een grondheer. - Een koning is niet meer waard dan 29 zilverlingen. Jezus zelf is maar voor 30 zilverlingen verkocht geweest. - 't Is jandorie waar, riep de koning, en hij schonk onmiddellijk een regiment kanonniers aan Albaan, die, verheugd, aan het hoofd van zijn troepen, met de prinses verder trok. En de vierde koning stond weeral ongeduldig op de komst van Albaan te wachten. - Weet ge 't of weet ge 't niet? riep hij reeds van ver. Pas op, want dood of leven wacht u. - De zee is maar een steenworp diep! - Inderdaad, 't is waar, zei de koning, maar men moet het weten! En om Albaan te bedanken, schonk de koning hem een wagen met zilver. Albaan trok nu verder met de prinses. De regimenten voetvolk, paardevolk en kanonniers volgden | |
[pagina 88]
| |
hen op de hielen en daarachter reed de wagen met zilver. Zoo kwam hij in de laatste stad. De koning stond vol ongeduld te wachten op zijn aankomst. - En het antwoord op mijn vraag? riep hij reeds van ver. - Tusschen het Oosten en het Westen ligt er een dagreis van de zon, zei Albaan. Deze koning was nog wel de blijdste van allemaal! Rap schonk hij Albaan een wagen vol goud tot belooning, want hij zag wel dat de jongen op heete kolen stond en er op uit was zoo gauw mogelijk met de prinses, zijn troepen en zijn schatten verder te trekken. En 't geschiedde zoo. Denzelfden avond geraakte hij aan den eiken boom in het woud. Daar zaten de drie vogels nog altijd: de witte, de zwarte en de roode. Niet zoodra had de prinses ze gezien of vol vreugde liep zij voorop. De drie vogels vlogen haar te geïnoet en fladderden om haar heen. Toen nam zij den gouden ring, dien Albaan haar gebracht had, en stak hem aan den vinger. En zie, een wondere gedaanteverwisseling had plaats. De drie vogels veranderden, de roode in een prins: de bruidegom van de prinses, de twee andere in jonge pages. Albaan was haast zoo gelukkig als de prinses zelf. - Mocht ik morgen maar even gelukkig zijn! wenschte hij. Lang bleef hij dan ook niet bij de prinses en haar bruidegom, want die maakten ook aanstalten om zoo gauw mogelijk naar huis te trekken. Hij nam afscheid en trok zijn eigen weg op. Den volgenden morgen stond hij met zijn leger en zijn schatten voor het paleis van den koning, waar hij was grootgebracht geworden. Hij haastte zich binnen, | |
[pagina 89]
| |
liep naar de kamer van den koning, die niet weinig verschrok toen hij Albaan zag. - Zie, heer koning, zei hij, ik volbracht wat gij bevolen hebt. Hier breng ik u de drie veeren van Vogel Veen uit de voorgeborchten van de hel. Ik heb nu de mij opgedragen taak volbracht. Ik hoop wel met uwe dochter, de prinses Frawilde, te mogen trouwen. De koning kon zijn gramschap niet bedwingen en riep: - Meent gij dan waarlijk dat ik mijn dochter in de armen van een vondeling zal werpen? - Als gij het zoo opneemt, heer koning, dan zal ik laten zien wie ik ben, antwoordde Albaan. Hij ging buiten, deed zijn troepen oprukken en stelde ze slagvaardig. Daarop zond hij een zijner officieren om nog een laatste onderhoud met den koning te hebben. De koning verscheen op het perron en verschrok nog meer toen hij die groote legermacht zag staan. - Heer koning, een laatste woord, zei Albaan. Naar gelang uw antwoord luiden zal, breng ik u krijg of vrede. Ik vraag u of ik met prinses Frawilde trouwen mag. Daar staat mijn leger en ginder staan mijn schatten. En de koning knikte ja, dat hij prinses Frawilde tot vrouw mocht nemen en Albaan gaf hem daarop de hand. En prinses Frawilde kwam toegeloopen, huppelend en springend van geluk en vreugd. Zij wierp zich om den hals van Albaan en kuste hem wel duizendmaal. En er werd trouwfeest gevierd en er waren twee gelukkige zielen meer op de wereld. |
|