De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 75]
| |
LXXI. De drie verliefden op het kerkhofaant.Een mooi meisje was zoo hooveerdig, dat zij niemand van haar dorp tot man begeerde. 't Moest een rijke van elders zijn dien zij eens tot man zou nemen. Ver van hier is altijd rijk! Eens kwam een rijke boerenzoon haar ten huwelijk vragen. En zij zegde: - Gaat dezen nacht om twaalf uur naar het kerkhof en verberg u in de kist, die in het doodenhuis staat. Een tweede boerenzoon kwam haar vinden met hetzelfde doel. Zij zegde hem: - Gaat van nacht om één uur in een engel verkleed naar het doodenhuis op het kerkhof. Daar zult gij een kist vinden en ge moet er driemaal met een hamer op kloppen. Een derde boerenzoon kwam haar nog denzelfden dag vragen of zij zijn vrouw wilde worden. Hij moest, verkleed in een duivel, op wacht gaan staan in het doodenhuisje, een weinig na een uur. En zij deden alle drie wat hen bevolen werd want alle drie waren ze erg verliefd. De eerste kwam om twaalf uur stipt; hij kroop in de kist en lei het deksel dicht. De tweede kwam om één uur, verkleed in een engel en klopte met een hamer driemaal op de kist. Als hij echter wilde wegtrekken kwam daar de derde boerenzoon aan, verkleed in een duivel. De duivel zag den engel en de engel den duivel. Beiden lieten een verschrikkelijken schreeuw en sloegen op de vlucht. En de eerste boerenzoon kroop daarop meer dood dan | |
[pagina 76]
| |
levend de kist uit en liep de twee anderen achterna. Zij liepen zoo hard ze konden want ze waren alle drie bang als wezels. In het dorp gekomen herkenden zij echter elkaar en toen voelden zij meteen dat zij door het hooveerdige meisje waren beetgenomen. Zij besloten zich te wreken. Eenige dagen daarop gingen zij naar de stad en zochten er den grootsten en vuilsten bedelaar op, die er te vinden was. Zij poetsten hem op en kleedden hem aan, staken hem ringen met briljanten aan de vingeren en zoo stuurden zij hem, op een morgen, in een calèche naar het dorp, waar hij moest het jawoord gaan vragen aan het hooveerdige meisje. Deze was uiterst tevreden zoo'n rijken bruidegom te krijgen. 't Jawoord werd gegeven en onmiddellijk werd 't verlovingsfeest gevierd. Maar de drie afgewezen vrijers zorgden er voor dat er 's anderen daags een stroopop voor haar deur stond en er ook de kerstenbrief aanhing van dien schijnbaron, die feitelijk zoo arm was, dat hij geen hemd aan 't lijf had! En 't meisje was zoo vernederd dat zij zich in lange weken niet meer vertoonen dierf. |
|