De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 71]
| |
LXIX. 't Boerken en de ezelseierenaant.'t Boerken was naar de stad geweest en voor de vitrien van een winkel had hij groote pronkappels zien liggen. Hij dacht dat het eieren waren en ging binnen. - Wat voor eieren zijn dat, baas? - Dat zijn ezelseieren. Als gij er u drie dagen op te broeden zet hebt gij jonge ezels. 't Boerken kocht er drie en haastte er zich mee naar huis. Daar zette hij zich onmiddellijk te broeden in 't hooi op den zolder, buiten den wete van zijn vrouw. De vrouw, die haar man maar even gezien had, zoo gelijk hij van de stad terugkwam, ging achter hem op zoek, maar nergens was hij te vinden. Heel de buurt was er ten slotte mede gemoeid. Eindelijk, den derden dag, toen haar jongen op zoek was naar een klokhen, zegde de moeder: - Ga eens zien op den hooizolder, misschien zit ze daar te broeden. De jongen deed zulks, maar in plaats van de klokhen vond hij zijn vader broedend op drie groote eieren. Snel als de blaren die waaien liep hij naar beneden, om het aan zijn moeder te zeggen. En de moeder liep tot bij de buren en vertelde: - God! Wat mij overkomen moet! Ik dacht wel dat er bij hem iets niet in orde moest geweest zijn! Nu heeft ons Petrusken zijn vader gevonden broedend op drie groote eieren. De geburen volgden de vrouw naar den hooizolder en zij vonden er inderdaad het boerken broedend in het hooi op drie groote eieren. Met geweld haalden zij hem beneden, hoe hij ook tegenspartelde. Zij ble- | |
[pagina 72]
| |
ven hem met vieren vasthouden, want altijd aan wilde hij terug. - Laat mij nog een dagsken broeden, riep hij aldoor en we hebben drie ezels! |
|