De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 60]
| |
LXV. De eeuwigheidaant.'t Was te Sint Bernard aan de Schelde, waar eens het klooster van de Dominikanen stond. Zooals ge weet, werden de paters er uit verjaagd in den Franschen tijd. Welnu, over honderd jaar kwam daar al biddend, van over de vliet, een pater aangewandeld. Ineens keerde hij zich om en keek verbaasd naar alle kanten uit. Al aarzelend ging hij dan voort langs den weg, die naar de kazerne leidde, waar eens het klooster stond. Die pater deed toch zoo vreemd! Iedereen keek hem na, want hij leek aan een die geen gewest meer weet. Eindelijk sprak hij de menschen aan: - Ik weet niet wat er met mij gebeurt, zegde hij, over een uur ben ik naar 't bosch gewandeld en... Een uur zeg ik, misschien nog niet! Toen ik daar kwam hoorde ik een vogel zingen, vlak voor mij in een boom. Hij zong een hemelsch gezang. Een luttel stondeken heb ik er naar geluisterd. En nu kom ik terug gewandeld, terug naar het klooster. En de menschen zegden toen aan den pater dat het klooster reeds lange jaren niet meer bestond, dat er nu een kazerne was ingericht. Meteen veranderden de trekken van den pater. Van jong gelijk hij daareven nog scheen, kreeg hij het uitzicht van een die wel zoo oud was als Mathusalem. - Ik begrijp nu, zegde hij, 't is de hemelsche Vader die mij even verplaatst heeft in de eeuwigheid, om mij de hemelsche genoegens te laten smaken. En wat ik daareven maar een uur dacht, is in wezenlijkheid een gansche eeuw geweest. | |
[pagina 61]
| |
Een oud man van het dorp wist toen ook te vertellen dat lang geleden, in den tijd van zijn over-over grootvader, lang voor de Fransche overheersching, een kloosterling op een achtermiddag naar het bosch was gewandeld om nooit meer weer te keeren. Spoorloos was hij verdwenen en nooit werd er van hem nog gehoord. |
|