De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
LXIII Janneken en Mieken
| |
[pagina 58]
| |
En de treurwilg liet daarop zijn takken naar beneden hangen. En de wind vroeg aan den treurwilg: - Waarom laat gij toch uw takken naar beneden hangen? - Ik laat mijn takken naar beneden hangen, omdat de gerzekens dikke tranen weenen, omdat de meeskens klawieteren, omdat Janneken schreeuwt omdat Mieken met haar spiegelken in 't waterken gevallen en verdronken is. En de wind begon te klagen door de boomenkruinen. En de hond van Meetje, die zijn meesteres al voorop liep, vroeg aan den wind waarom hij zoo kloeg door de boomenkruinen. - Ik klaag door de boomenkruinen, omdat de wilg zijn takken naar beneden laat hangen, omdat de gerzekens dikke tranen weenen, omdat de meeskens klawieteren, omdat Janneken schreeuwt omdat Mieken met haar spiegelken in 't waterken gevallen en verdronken is. En de hond begon te bassen. - Waarom bast ge toch? vroeg 't Meetje. - Ik bas, zegde de hond, omdat de wind klaagt door de boomenkruinen, omdat de wilg zijn takken naar beneden laat hangen, omdat de gerzekens dikke tranen weenen, omdat de meeskens klawieteren, omdat Janneken schreeuwt omdat Mieken met haar spiegelken in 't waterken gevallen en verdronken is. En 't Meetje verschoot en sloeg van 't verschieten haar aarden melkstoop kapot tegen den boom, omdat haar hond baste, omdat de wind klaagde door de boomenkruinen, omdat de wilg zijn takken naar beneden liet hangen, omdat de gerzekens dikke tranen weenden, omdat de meeskens klawieterden, omdat Janneken schreeuwde omdat Mieken met haar spiegelken in 't waterken gevallen en verdronken was. |
|