De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |
LVIII. Het hoentje met een pootaant.Eens was Ons Heer met Sinte Pieter op reis. Zij hadden reeds een heelen morgen gegaan en, zoo gelijk het middag werd, stonden zij voor de wallen van Antwerpen. Zij hadden grooten honger en Sinte Pieter stelde voor in de stad een stuksken of wat te gaan eten. - Dat niet, Pieter, zegde Ons Heer. De menschen zullen mij hier zeker erkennen en dan is er met die Sinjoren geen huis meer te houden. Ga maar liever iets koopen dat wij hier op ons duizend gemakken kunnen opeten. En ons Heer gaf een kroon aan Sinte Pieter. Sinte Pieter ging en kocht een gebraden hoen, dik en vet en malsch als boter. Hij kreeg er 't water van in den mond en eindelijk kon hij niet langer meer aan de verzoeking weerstaan. Hij nam een heel klein stuksken van een der pootjes en proefde. Jandorie wat was dat lekker! En hij proefde nog ne keer en nog ne keer, tot hij, voor hij 't wist, den heelen poot had opgepeuzeld. Nu was het gebraden hoen geschonden! Sinte Pieter zag het nu ook wel, maar het was te laat. Wat nu gedaan? En Sinte Pieter peinsde en peinsde op wat hij zijn meester zou kunnen wijsmaken. - 'k Heb het gevonden, juichte hij eindelijk en snel liep hij naar Onzen Lieven Heer terug. - Zie eens hier, Meester, wat ik meebreng! riep hij reeds van verre, en stak het gebraden hoen in de hoogte. - Ja, 't is de moeite waard! Maar wat zie ik? | |
[pagina 47]
| |
Pieter, Pieter, wat zie ik? Het hoentje heeft maar een poot. - Maar, Meester, de hoenderen hebben in dit land allemaal maar een poot. - Is dat waar? vroeg Ons Heer, en ze zetten zich, zonder meer, aan 't smullen. Wanneer ze nu hun buiksken hadden goed gedaan, trokken ze verder op. Tegen den avond landden ze aan op een groote boerderij, waar ze een onderkomen voor den nacht zouden vragen. Gelijk zij er de koer overtrokken, moesten ze voorbij de hoenderren en al de hoenderen zaten er op hun stokken dicht bijeen. Zij zaten er allemaal op één poot en hielden den anderen in hun veeren weggeborgen. - Zie eens daar, naar de hoenders, meester, riep Sinte Pieter, zij hebben allemaal maar een poot. Had ik geen gelijk dezen middag? - 't Is inderdaad zoo, antwoordde Ons Heer. Ik zou ik die hoenders met slechts een poot toch eens van dichtenbij willen zien. En ik zou ze vooral wel eens willen zien loopen. En Ons Heer kwam wat dichter en deed: - Pst... pst... De hoenders schoten wakker, vlogen verschrikt van hun stokken en liepen op twee pooten voort. - Nu zie ik het, Pieter, dat ge mij dezen middag bedrogen hebt. - Bijlange niet, Meester, weerde zich Sinte Pieter, ge moest van middag ook maar eens pst, pst gedaan hebben en ons hoentje zou dan wel zijn tweede pootje uitgestoken hebben. ' k Heb er spijt genoeg van, wanneer ik bedenk hoe lekker 't mij gesmaakt heeft. |
|