De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 23]
| |
LIII. De wondervogelaant.Er waren eens twee bezembinderszonen, die in hun onderhoud en in dien van hun zuster moesten voorzien. Zij moesten hard werken en met hard werken kwamen zij nog niet altijd aan den schralen kost. Eens trokken die twee broeders door het bosch eu, zoo gelijk zij daar gingen, vloog er een gouden fezant voor hun voeten op. Zij gingen onmiddellijk naar den struik waar de vogel uit opgevlogen kwam en vonden er een fezantennest; en in dien nest lag nu een ei, maar een ei van louter goud. Zij namen het ei uit den nest en gingen er mee naar de stad, waar een goudsmid er veel geld voor gaf. 's Anderen daags trokken zij nu opnieuw naar het bosch en in den fezantennest lag een nieuw gouden ei, dat zij insgelijks meenamen en naar de stad tegen groot geld gingen verkoopen. De goudsmid zegde hen toen dat hij nog nooit zoo'n duurzaam goud had verwerkt. En alle dagen trokken de twee gebroeders naar dezelfde plaats in het bosch en altijd lag er een nieuw ei in den nest van den fezant. In een luttel spanne tijd zaten de twee bezembinderszonen er dan ook goed in. Blijven duren kon dat niet en dat wisten de twee gebroeders nu ook wel. Ook vonden zij op een morgen de goudfezant op zijn nest zitten en deze begon nu te spreken. - Met dit ei, zegde hij, ben ik uitgelegd. Doodt mij en braadt mij en eet mij op. | |
[pagina 24]
| |
En wie mijn harteken eten zal,
die wordt de koning van het land.
En die mijn lever eten zal,
die wordt de rijkste van het land.
En de twee bezembinderszonen deden zooals bevolen werd. Zij dooden den gouden fezant, braadden hem aan het spit en aten hem op. En de oudste broeder at het hart en de jongste broeder at de lever. Nauwelijks hadden zij met smullen gedaan of er kwam daar een koets van goud en zilver aangereden en de oudste bezembinderszoon werd er mede naar het koninklijk paleis overgebracht. De jongste broeder weende bittere tranen wanneer hij zijn broer vertrekken zag. Hij bleef daar nu alleen over met zijn zuster. Het was wel waar dat de gouden fezant ook gezegd had dat hij de rijkste man van het land zou worden, maar wat hij daarvoor doen moest had hij er niet bijgevoegd. Verdrietig ging hij slapen. 's Anderen daags, wanneer hij opstond, vond hij onder zijn hoofdkussen een beurs vol gouden dukaten. En alle dagen was het hetzelfde. Zoo was hij dan op het eind van het jaar rijker dan de zee diep is. De jongste broer was zoo gelukkig dat het niet om zeggen is, wel het meest nog ter wille van zijn zuster. Die kon nu trouwen met wien zij begeerde, zooveel geld kreeg zij van haar broer. Dat zij het gedaan heeft is zoo goed als zeker. En als zij het niet gedaan heeft woont zij nog altijd bij haar jongsten broer, maar 'k zou er sterk aan twijfelen. |
|