De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 267]
| |
XLVIII. Van een spinster die niet spinnen kon, maar ‘uitgeslapen’ was.aant.In den tijd toen alle vrouwen sponnen was er eens meisje dat niet spinnen wou en niet spinnen kon. Zeer dikwijls werd zij daarom door haar moeder bekeven. Eens zelfs ging het er zóó erg toe dat haar moeder haar buiten joeg met de woorden: - Gij zult u nog zot spinnen van uw leven! Een heer, die daar juist voorbijging, had die woorden van de moeder gehoord. Hij ging het meisje achterna en zegde: - Ik zoek een vrouw die goed spinnen kan, want ik heb te huis een groote partij vlas liggen. Kom met mij naar de stad en ik zal er u een deel van meegeven. Dat vlas zult ge mij op acht dagen goed en zuiver gesponnen moeten terugbezorgen. Ik ben machtig rijk en als gij zulks doet neem ik u tot mijn vrouw. Het meisje nam die voorwaarde aan en vergezelde den heer naar de stad. Maar als ze met het vlas terugkwam wist ze geen raad. Zij kon immers niet spinnen. Ze ging heel verdrietig haar weg en peinsde er gedurig om, hoe zij het aan boord zou leggen om haar vlas op tijd klaar te krijgen, ten einde den rijken heer te kunnen trouwen. En toen kwam daar een heer aangewandeld gansch in het zwart gekleed. - Meisje, zegde die heer, ge ziet er zoo droevig uit. 't Is bijna of de wereld tegen uwen dank is gemaakt. | |
[pagina 268]
| |
- Hoe zou ik blij kunnen zijn? Deze partij vlas moet ik op acht dagen tijd goed afgewerkt afleveren en ik kan niet spinnen! - Waar ge mee inzit, zegde de zwarte heer. Geef mij het vlas mee en ik zal het u binnen de vijf dagen goed afgewerkt terug bezorgen, maar ge moet mij eerst uw ziel afstaan. Daarbij moogt ge dan nog driemaal raden naar mijn naam. Kunt gij hem raden dan zijt gij verlost, maar kunt gij het niet dan is uw ziel de mijne. - Aangenomen, zegde het meisje. De duivel was met het vlas weg, want de zwarte heer was niemand anders dan de duivel. Den volgenden dag peisde het meisje maar altijd aan dien heer, maar zijn naam kon zij niet raden. Den derden dag toen zij uit wandelen ging, kwam zij, bij het vallen van den avond, een vriendin tegen, juist op de plaats waar zij den zwarten heer had ontmoet. Daar die vriendin er uiterst verschrikt uitzag, vroeg het meisje daarvan de reden. - Ik ben bijna dood van schrik, antwoordde deze. Ginder in den hollen eik hoorde ik een geronk als van wel honderd spinnewielen en een stem die maar gedurig zong: - Wat zou dat meisje lachen, als ze wist dat ik ‘Kwispelsteertje’ heet. En waarlijk het meisje lachte en was blij. Zij begreep al dadelijk dat het de duivel was, die in den hollen eik te spinnen zat en gelukkig liep zij naar huis. 's Anderen daags moest de duivel komen. Op het gestelde uur was hij daar met het gesponnen vlas. - Welnu, zegde hij tegen het meisje, raad nu hoe ik heet. Tweemaal raadde het meisje en tweemaal zegde de | |
[pagina 269]
| |
duivel van neen. Nu nog een keer, vervolgde hij en hij wreef zich al vergenoegd in de handen. - ‘Kwispelsteertje’, riep het meisje. Ik kan niet zeggen welk gezicht die duivel trok! Met een vloek liep hij weg. Den volgenden dag trok 't meisje met het gesponnen vlas naar de stad. De heer verwonderde zich over het schoon en zuiver werk dat zij had afgemaakt en nog al op twee dagen minder dan het akkoord was. De heer zou dan ook met haar trouwen, zooals hij de belofte had gedaan. Tegen den dag van het trouwfeest deed hij al de spinsters van het dorp uitnoodigen om te komen zien wat schoon werk zijn vrouw had gemaakt. Maar het meisje verzon nu een list, want zij wou van het spinnen afgeraken. Ook was zij bang dat het uit zou komen dat zij niet spinnen kon. Zij noodigde daarom al de leelijkste meisjes en vrouwen van het dorp uit, allemaal hanglippen en scheeve monden. Toen haar man al die monstergezichten tegare zag, stond hij ontsteld en hij vroeg aan zijn vrouw of dat nu al de beste spinsters van 't dorp waren. - Ja, sprak het meisje, dat komt nu van liet spinnen. Deze vrouwen waren eertijds de schoonste van het dorp, maar daar zij gedurig, onder het spinnen, de vingers aan de lippen moeten nat maken, om den draad te bevochtigen, hebben zij zulke leelijke lippen en zulke scheeve toten gekregen. - Als dat zóó is, zegde de bruidegom, wil ik niet hebben dat ge nog langer zult spinnen. Daarmede was zij van hot spinnen af en zij leefde lang en gelukkig met haren man. |
|