De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||
AanteekeningenI. - Jan Pikkedang (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Dit sprookje werd te Boom (prov. Antwerpen) verteld, in 1910, door L.D.W. schoenmaker en later diamantslijper. De jongen genoot lager onderwijs. Zijn ouders waren herkomstig uit de Kempen. In 1917 kwam mij een bijna gelijkluidende lezing in handen. Zij werd mij verstrekt door V.H. van Winseele (Velthem) bij Leuven, die verklaarde het vertelsel gehoord te hebben van zijn moeder. Deze had het, op haar beurt, over een veertigtal jaren, te Nederbrakel in het weezenhuis hooren vertellen. Ik bezit nog drie andere lezingen van dit thema: Sterke Jan, (Mechelen). Van drie Jagers die op Avontuur uitgingen. (Hemixem. Verzameling J.-B). Van een sterken Smid. (Antwerpen). Dit sprookje, Jan Pikkedang, komt overeen met nr 91 van Grimm's verzameling: Das Erdmänneken. Het thema is in Antti Aarne's Verzeichnis der Märchentypen (Helsinki, 1910) gerangschikt onder nr 301: Die drei geraubte Prinzessinnen. J. Bolte en G. Polivka (Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärehen der Bruder Grimm. Leipzig, 1915) geven voor het type van onderhavig sprookje de navolgende motieven op: A. - Der Held ist von wunderbarer Abstammung und Stärke: A1 der Sohn eines Bären, der eine Frau im Walde überfällt; A2 eines Zwergs oder Räubers, aus dessen Gewalt der Knabe sich und die Mutter befreit, oder A3 von einem Manne mit einer Bärin oder Stute gezeugt, oder nur A4 von einer Bärin oder Kuh gesäugt; A5 durch Genusz einer Frucht entstanden; A6 vom Wind erzeugt; A7 aus einem biennenden Holz entstanden. - B1. - Mit zwei Genossen komt er in ein leeres Waldhaus, dessen dämonischer Besitzer die Gefährten miszhandelt, aber vom Helden bezwungen wird. - B2. - Der dritte Königssohn verwundet, was seine Brüder nicht vermocht hatten, den Dämon, der nachts des Königs Apfelbaum plundert, und verfolgt ihn bis zu einen Brunnenloche. - C. - Drei Prinzessinnen werden von einem Dämon geraubt; der Held zicht allein oder mit Gefährten aus, sie zu suchen, - D. - Der Held läszt sich in das | |||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||
Brunnenloch hinab, besiegt in der unterirdischen Welt mit einem dort gefundenen Schwert mehrere dämonische Wesen und befreit drei Jungfrauen, die seine Gefährten am Stricke emporzichen. - E. - Er selbst wird von den treulosen Gefährten zurückgelassen, gelangt aber mit Hilfe eines Geistes (Ring) oder eines Vogels (den er mit dem eignen Fleische füttert) auf die Oberwelt, oder E2 wird hinaufgezogen. - F. - Er gibt sich den Jungfrauen zu erkennen, indem er die von diesen vor der Hochzeit geforderten Ringe oder Kleider liefert, führt die Bestrafung der treulosen Gefährten herbei und hält mit der dritten Prinzessin Hochzeit. Bij Maurits De Meyer, Les contes populaires de la Flandre (Helsinki, 1921): Les trois princesses dans le souterrain. Wij vinden in Jan Pikkedang de motieven A1. B1. C.D.E.F. In de varianten, door de Vlaamsche schrijvers geboekt, vinden wij de navolgende motieven vermeld:
| |||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||
Het thema van Grimm bevat de motieven A2. B1. D.E.F. en enkele andere van de vertelling van de reisgezellen met wonderbare eigenschappen, waarvan wij het type eveneens bij Grimm weervinden, (nr 71): Sechse kommen durch die ganze Welt. Betreffende dit sprookjestype wordt door Emmanuel Cosquin in zijn boek: Contes populaires de Lorraine opgemerkt: ‘l'élément principal de Jean de l'Ours, la défaite d'un monstre, la descente dans le monde inférieur et la délivrance des princesses qui y sont retenues se retrouve dans une foule de contes européens. Il en est beaucoup moins ou, pour ainsi dire, assez peu, où figure l'introduction caractéristique de Jean de l'Ours, - bedoeld wordt het wonen in het berenhol - et moins encore qui aient, en même temps que cette introduction, la dernière partie de notre conté, l'histoire des bijoux.’ Deze laatste opmerking kan ook voor de Vlaamsche lezingen gelden. Jan Pikkedang is de volledigste vertelling van het type in Vlaanderen, zooals de lezer uit de voorgaande gegevens heeft kunnen opmaken. In deze vertelling wordt niet gemeld dat Jan Pikkedang door een berin is gezoogd geworden, zooals in het Fransche sprookje van | |||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||
Cosquin. Het is zeker een leemte, maar zij wordt door zoovele andere bijzonderheden vergoed: het motief der juweelen b.v. Ook merkt Cosquin op dat de sterke held steeds vergezeld is door even sterke en meestal nog sterkere makkers dan hij zelf. ‘Cet élément appartient évidemment à un autre thème, car la force de ces personnages ne sert absolument à rien dans le récit, et il semblerait même, à en juger par les aventures du château de la forêt, qu'elle ait disparu après qu'ils se sont associés à Jean de l'Ours.’ In meerdere der beste Vlaamsche vertelsels van dit type vinden we dezelfde tegenstrijdigheid. Bij onze lezing zijn de makkers evenwel goed gekozen: een koorden- en een mandenmaker. Jan Pikkedang kon geen betere helpers vinden om hem, bij het neerdalen in den put, behulpzaam te zijn. Wij moeten hier nog bijvoegen dat het thema van Jan Pikkedang het onderwerp is van een der successtukken van den Antwerpschen Poesjenellenkelder: De drie Deserteurs. II. - Het Halfhaantje (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Dit sprookje werd in 1908 te Antwerpen verteld door Maria M. 28 jaar, dienstmeid herkomstig van Ellezelle, tusschen Ath en Geeraardsbergen. Het meisje sprak Fransch en Vlaamsch. Zij woonde van haar 16 tot 20 jaar als kindermeid bij een geneesheer te Brussel. Naar aanleiding van het sprookje: Die Bremer Stadtmusikanten, nr 27 van de verzameling Grimm, zeggen J. Bolte en G. Polivka, in hun standaardwerk Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärchen der Brüder Grimm: ‘Zur Wanderung der Tiere gehört aber noch das verbreitete Märchen vom Halbhänchen, das schon 1759 als ‘Moitié de coq’ von Destouches, La fausse Agnès, II, 6 und 1778 von Restif de la Bretonne, Le nouvel Abailard angeführt wird.’ Wij vinden dit sprookje verspreid in Frankrijk, Zweden, Finland, Italië, Spanje, Portugal, Albanië, Roemenië, Servië, Rusland, Berberische eilanden, Brazilië, Argentinië, Chili. Alleen in de Duitsche verzamelingen vinden wij er geen spoor van. De twee sprookjes van den halven haan of het halfhaantje, die in Vlaanderen opgeteekend werden, zullen dan ook wel van Fransche of van Waalsche herkomst zijn. Ook Wallonia, I, 11-48, brengt ons eene variante. Motieven: A. - Een haan wordt als eenige nalatenschap door twee erfgenamen gedeeld en in twee gesneden; de eerste erfgenaam steekt zijn halven haan in den pot en de tweede houdt hem in leven. - B1. - Halfhaantje vindt een geldbeurs en een man ontsteelt ze of ontleent ze. - B2.- Halfhaantje wordt betooverd, derwijze dat het alles bemachtigen kan. - C1. - Halfhaantje gaat op reis om het ontstolen of ontleende geld terug te vorderen. - C2. - Halfhaantje gaat uit op avonturen. - D. - Onderwegen ontmoet het meerdere reisge | |||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||
nooten, die het in zijn achterste laat kruipen en meeneemt. - E. - De reisgezellen helpen 't halfhaantje bij het bemachtigen van zijn geld, of bij het ontstelen van geld aan een rijkaard. In onze lezing treffen wij de navolgende motieven aan A. B1. C1. D.E.F. Een variante van dit vertelsel, Van den halven Haan, verscheen voor het eerst in Volkskunde I, blz. 151 en werd, later, in 1898, door Pol de Mont en Alfons de Cock opgenomen in hun verzameling: Dit zijn Vlaamsche Vertelsels, blz. 104. Is. Teirlinck gaf er eene vertaling van in Contes flamands, Brussel, Charles Rozes. Bolte en Polivka noemen als meestvoorkomende reisgezellen: een voerman, een wolf en een beek. In de variante van Volkskunde vinden wij, daarentegen: twee dieven, twee vossen en een water. (Motieven: A. B2. C2. D.E.F.). In de huidige lezing zijn de helpers: een wolf, een vos, een water en een bieënzwerm. Antti Aarne rangschikt dit sprookje onder nr 715: Der Hahn kräht im Leibe des Königs: wird zu den Pierden, Ochsen u.s.w. gesteckt; die mitgenommenen Tiere (Bär, Wolf u.s.w.) helfen; der König verschluckt den Hahn, er singt in seinem Leibe. Maurits de Meyer vermeldt onder hetzelfde nummer alleen: Le demi-coq. III. - Van een Koning en zijn drie Zonen (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld, in 1921, door L.P., 70 jaar, landbouwer, geboren te Malderen (Brabant) en thans te Aertselaer (prov. Antwerpen) verblijvende. Dit sprookje kan vergeleken worden met het nr 54 van de Kinder - Märchen van de gebroeders Grimm: Der Ranzen, das Hütlein und Hörnlein. Antti Aarne's Verzeichnis der Marchentypen, reeds vroeger vermeld, rangschikt het behandelde thema onder nr 569: Der Ranzen, das Hütlein und das Hörnlein. (Bij Maurits de Meyer, Les contes populaires de la Flandre, zelfde nummer: Le sac, le petit chapeau et le cornet). Betreffende het thema merkt Aarne aan: der jüngste von drei Brüdern findet einen Zaubergegenstand, tauscht ihn gegen einen anderen um und verschafft sich mittelst des neuen auch den alten wieder zurück; führt Krieg gegen den König. Wij onderscheiden de navolgende motieven: A1. - Een held gaat op avonturen uit. - A2. - Drie zonen - meestal koningszonen - trekken uit op avonturen, soms elk met een schip. - B. - Twee zonen, de twee oudste, komen terug met rijkdommen: de derde zoon, de jongste, ofwel de held alleen, heeft een aantal toovervoorwerpen bemachtigd, door tusschenkomst van een | |||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||
heks, een prinses, een heremijt, enz. - C1. - De jongste zoon, of de held alleen, wordt, bij zijn terugkomst, door zijn vader en zijn huisgenooten geminacht, maar, bij het zien van de wondere kracht van de meegebrachte voorwerpen, verandert de houding van zijn familieleden te zijnen opzichte. - C2. - Veracht door zijn vader en uitgescholden gaat hij met dezen in oorlog. - C3. - De koning van het land verklaart den weergekeerde, uit jaloerschheid, den oorlog. - C4. - Hij vindt zijn vader vermoord en zijn broeder als troonopvolger aangesteld, hij verklaart den oorlog aan zijn broeder en een verschrikkelijk gevecht ontstaat. - C5. - Hij helpt den koning van zijn land, aan wien de oorlog werd verklaard. - D. - Door zijn toovervoorwerpen roept hij de dooden op, doet de vernielde paleizen terug uit den grond rijzen en maakt al de zijnen voor eeuwig en altijd gelukkig. Dit sprookje is zeer verspreid. J. Bolte en G. Polivka halen talrijke varianten aan. Ook in Vlaanderen is het algemeen gekend. Hier volgen, volgens Maurits de Meyer, de gekende varianten. Het scheen me tevens van groot belang, voor elk sprookje in het bijzonder, de toovervoorwerpen aan te duiden; de titel geeft ons desaangaande niet altijd de gewenschte inlichtingen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||
Als zeer onvolledige Vlaamsche varianten dienen nog vermeld: 't Ketsstaalken ('t Daghet in den Oosten, I, II, 142 en Aug. Cuppens, Twaalf Vertelsels, 117), Het, Wonderbaar Orgelke (C. Claerbout, Sprookjes en Verhalen uit het Thieltsche, blz. 10) en 't Wonder Servetje (A. van Dorpe, Volksvertellingen, 164). In twee andere sprookjes verschenen in Volkskunde (Jaarg. 14. blz. 198 en 234): Van den Prins en de Appelen van Damasko en Van het Tooverfluitje en het Tooverhoedje, meegedeeld door G.J. Boekenoogen, vinden wij enkele overeenstemmende motieven van ons vertelsel. Bij een andere variante van dit sprookje, verschenen in Wodana (zie hierboven), merkt J.W. Wolf aan: ‘Verwand met ‘Der Ranzen, das Hütlein und das Hornlein’ bij Grimm K.M., nr 54, p. 274; III, p. 93, waar een soortgelijke ‘Schwank’ van Hans Sachs, Sinte Pieter en de landsknechten, meegedeeld wordt. In Denemarken vindt ons sprookje zich ook, maar met kleine veranderingen; de Knüppel aus dem Saek von Grimm, nr 36, onze stok, verschijnt evenwel in nr 1 van den Pentamerone ‘del huerco’, waar ook een wenschservetje voorkomt. Het laatste kenden de Welsche Barden reeds. Volgens Jone's, Relicks of the Welsh Bards II, 47, was onder de dertien Koninklijke schatten van Brittanië ook het tafeldoek of de tafel van Rhyddrich; wilde men eten, men had maar te wenschen en het stond er op (Gr. I, c. III, p. 68 en 281).’ Onze lezing: Van een Koning en zijne drie Zonen, waarvan de jongste een tafeltje dek u, een kluppel in den zak, een wonderstokje, een tooverhoedje en een viool die de dooden oproept bemachtigde, is een der schoonste van het type. Wij vinden er de meeste toovervoorwerpen en allen komen, bij het dramatisch slot, den held van pas; ook de avonturen van de twee oudere broeders hebben er eene allure die andere lezingen totaal missen.
IV. - Van een gevangen Koningsdochter die door een Weesjongen werd gered (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Het type van dit sprookje wordt door Antti Aarne onder nr 506 gerangschikt: Der Jüngling befreit die Prinzessin aus Räuberhänden; | |||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
wird ins Meer geworfen; ein an lerer gibt vor der Retter der Prinzessin zu sein. (La princesse délivrêe des brigands, bij Maurits de Meyer). De motieven kunnen wij samenvatten als volgt: A. - Een jongeling valt te midden van een rooversbende en bevrijdt een prinses. - B. - Hij wordt door de roovers achtervolgd, bereikt de zee, door middel van een list of door tusschenkomst van een geest. - C. - Hij scheept in met de prinses, maar wordt door den kapitein in zee geworpen. - D. - Hij ontkomt, al zwemmende of door aanroeping van een geest. - E. - De kapitein doet zich als redder van de prinses doorgaan. - F. - De jongeling kan zich ten slotte als den waren redder doen kennen. Als Vlaamsche varianten vinden wij:
V. - Jan Malbroek op 't Spookkasteel (Sprookjes met sage-thema's) Verteld te Schelle, in 1921, door L.P., 70 jaar, landbouwer, geboren te Malderen (Brabant) en wonende te Aertselaer (prov. Antwerpen. Slechts enkele typen van sprookjes met sage-thema's werden door Antti Aarne gecatalogeerd. Eenige sprookjes waarin het thema van | |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
Jan Malbroek op 't Spookkasteel voorkomt werden door Maurits de Meyer gerangschikt onder nr 300. (Zie aanteekening onder nr XIX. De Boerenjongen en de Draak). Als Vlaamsche varianten vermelden wij:
VI. - Jan Snoef en Kroes (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjea). Verteld, in 1921, door L.P., 70 jaar, landbouwer, geboren te Malderen (Brabant); thans verblijvende te Aertselaer (prov. Antwerpen). Een fragment van deze vertelling werd insgelijks meegedeeld door V.B. te Wichelen, in 1917.
In Vlaanderen kennen wij de volgende varianten:
| |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
Het behandelde thema vinden we terug in twee bekende vertellingen van Duizend en eenen NachtGa naar voetnoot(1):
Schier al de Vlaamsche sprookjes sluiten zich aan bij de Aladdinvertelling. Alleen het onze en Klaas-klaveren-negen van de Mont en de Cock, hierboven aangehaald, hebben overeenkomst met Maroef. In allen treffen wij evenwel de navolgende motieven aan: A. - Een jongen wordt gelast een toovervoorwerp te bemachtigen in een oud kasteel, maar behoudt het voor zich. - B. - Het toovervoorwerp bezorgt hem eten en drinken; ook soldaten waarmede hij den vijand van den koning helpt verslaan; hij wint derwijze de prinses tot bruid. - Het toovervoorwerp wordt hem ontfutseld en meteen vergaat rijkdom en macht. - D. - Door den koning ter dood veroordeeld weet hij het tooverding te herwinnen en zijn rijkdom en macht te herstellen.
VII. - De Man met het witte Paard (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Brasschaet-Zand, in 1914, door Jan Theuns. Opgenomen door L.V. Dit sprookje behoort tot het type: Sechse kommen durch die ganze Welt. (Nr 71 bij de gebroeders Grimm). Het thema wordt als volgt gerangschikt door Antti Aarne en Maurits de Meyer, onder nr 513: II. Figentliche Märchen. A. Zaubermärchen. Uebernatürlicher Helfer. a) Sechse kommen durch die ganze Welt: die Gehilfen verrichten am Hofe des Königs für den Jüngling venschiedene Taten. II. Contes proprement dits. - A. Contes merveilleux: Les six compagnons merveilleua. Vele lezingen van voormeld vertelsel werden in Vlaanderen geboekt. Een andere, meer traditioneele variante zal ons gelegenheid bieden de motieven aan te halen en te vergelijken. De huidige lezing scheen ons belangrijk omdat zij in den eersten persoon is gesteld, een zeldzaamheid bij de Vlaamsche sprookjes.
VIII. - De Draak en de Prinses (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Hemixem in 1888, door M.V.H., een zestienjarig meisje, geboortig van Laken. | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
Thema 302 van Antti Aarne: Das Herz des Teufels (Riesen) im Ei: der Jüngling kann sich in einen Löwe, Ameise etc. verwandlen (bisweilen Herz des Teufels im Ei für sich allein). Vergelijk het sprookje van de gebroeders Grimm, nr 197: Die Kristallkugel. Bij Maurits de Meyer: L'Homme sans âme (l'âme du monstre dans l'oeuf). Als Vlaamsche varianten melden wij:
In de inleiding treffen wij motieven aan van het sprookje: De Dankbare Dieren, nr 554 van de catalogus van Antti Aarne; ongeveer dezelfde motieven komen voor in de sprookjes van Grimm, Nr 17 en 62: Die Weisze schlange en Die Bienenkönigin. In een van de volgende deelen wordt een meer volledige lezing van dit vertelsel meegedeeld.
IX. - De drie Gebroeders met de gouden Lokken (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Boom, in 1887, door Florent..., maaldersgast, geboren te Bornhem. Kon lezen en schrijven en was soldaat geweest. Toenmaals ongeveer 30 jaar oud. Deze vertelling brengt ons het thema nr 303 van Antti Aarne's Verzeichnis der Märchentypen: Die Zwillings- oder Blutshrüder: zwei Knaben. Pferde und Hunde (in Folge des genusses von Fisch oder auf andere übernatürliche Weise geboren, vgl. nr 705); der eine befreit Prinzessinnen vom Drachen (vgl. nr 300); eine Hexe verwandelt ihn in einen Stein; der zweite Bruder schläft neben der Frau seines Bruders und rettet diesen aus der Verzauberung. Maurits de Meyer (Contes de la Flandre) vermeldt onder hetzelfde nummer: Les trois (deux) frères (jumeaux). Overeenstemmende vertellingen bij de gebroeders Grimm zijn: Nr 60: Die zwei Brüder. Nr 85: Die Goldkinder. Johannes Bolte und Georg Polivka geven in hun Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärchen der Brüder Grimm voor nr 60, Die zwei Brüder, de navolgende motieven op: A1. - Ein armer Mann fängt den Goldeier legenden Glücksvogel | |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
und verkauft ihn an einen Reichen, der ihn braten läszt, weil er seine wunderbare Eigenschaft kennt; aber die beiden Knaben des Armen naschen Herz und Kopf (Leber) des Vogels, nach deren Genusz der eine jeden Morgen ein Goldstück unterm Kopfkissen findet und der andre König wird. - A2. - Wunderbare Empfängnis beider Helden durch Genusz von Wasser. - A3. - Eine gleiche durch einen von Frau, Magd, Pferd und Hund verzehrten Fisch, oder - A4. - Apfel. - B. - Die Brüder gehen auf die Wanderschaft, von drei (Hunden oder) dankbaren Tieren geleitet und stoszen am Scheidewege jeder ein Messer in den Baum, damit dies von seinem Ergehen Kunde gebe. - C - Der eine Bruder errettet eine Königstochter vom Tode, indem er den Drachen erlegt; nachdem ihn ein falscher Hofmann im Schlafe ermordet hat wird er von seinen Tieren durch ein Zaubermittel belebt, weist sich beim Hochzeitsmahle der Prinzesz durch die ausgeschnittenen Drachenzungen als ihr Befreier aus und wird ihr Gemahl. - D. - Auf einer Jagd wird er samt seinen Tieren von einer Hexe versteinert. - E. - Als der andre das Messer des Bruders halb verrostet findet, zicht er ihm nach, wird von der jungen Königin als ihr Gatte begrüszt. legt nachts sein Schwert zwischen sich und sie und erlöst den versteinerten Bruder. - F. - In eifersüchtiger Ubereilung erschlägt ihn dieser, doch die vom Hasen geholte Lebenswurzel belebt ihn wieder. Voor nr 85, Die Goldkinder, merken zij aan: ‘Es ist im Grande das Märchen von den beiden Brüdern, doch mit einer eigentümlichen Einleitung, welche es mit dem Märchen von dem Fischer und seiner Frau (nr 19 verzameling Grimm) verbindet.’ De Visscher en zijn Vrouw komt later aan de beurt. In onze Vlaamsche lezing, naast andere, de hierboven aangehaalde motieven A3. B.D.E. Bij de andere Vlaamsche varianten vinden wij:
| |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
X. - Van de drie Ridders en den Duivel (Eigenlijke sprookjes: Sprookjes van den gefopten duivel). Verteld in 1916, door R.V. van Antwerpen (Kiel) Dit sprookje, waarvan wij geen variante in Vlaanderen geboekt weten, sluit zich aan bij de sprookjes ‘van den gefopten duivel’. Deze beginnen, in de lijst van Antti Aarne, van nr 1000 tot en met 1199. Van de nummers 1170-1199 luidt het thema: Een mensch staat zijn ziel af aan den duivel, maar redt zich door een list; meestal stelt hij den duivel voor een onmogelijk uit te voeren werk. In het huidig sprookje vragen de drie gebroeders aan den duivel, terwijl zij met hem optrekken, een laatste pintje te mogen drinken. Derwijze ontsnappen zij. Na bij een pastoor om raad te zijn geweest, werpen zij den duivel wijwater in het aangezicht en maken hem machteloos. | |||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||
XI. - De twee uitgediende Soldaten (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld, in 1922, te Schelle-aan-de-Schelde, door A.B. landbouwer. In deze vertelling vinden wij het sprookjestype nr 613, bij Antti Aarne als volgt vermeld: Die beiden Wanderer (Lüge und Wahrheit); der eine sticht dem anderen die Augon aus; der Blinde erlauscht unter einem Baume (Galgen) Geheimnisse und erhält seine Sehkraft wieder; dem bösen Kameraden werden die Augen ausgestochen oder er wird getötet.’ Bij Maurits de Meyer, zelfde nummer: Les deux Voyageurs. In de verzameling van de gebroeders Grimm, vinden wij: Die beiden Wanderer, onder nr 107. J. Bolte en G. Polivka onderscheiden in dit sprookje de navolgende motieven: A1. - Zwei Gefährten (Brüder) streiten, ob Wahrheit oder Lüge (wessen Religion) mehr gilt, und rufen mehrere Begegnende zu Richtern an; der Verlierende wird beraubt und - A2. - geblendet. - A3. - Ein hungriger Wandrer erhält von seinem boshaften Gefährten nur dann Brot, wenn er sich die Augen ausstechen läszt. - A4. - Ein Wandrer wird vom Gefährten aus Habgier beraubt und geblendet. - B1. - Der Blinde (Beraubte) hört unbemerkt eine Unterhaltung von Geistern oder - B2. - Tieren an und erfährt gewinnbringende Geheimnisse. - C1. - Er gewinnt infolge davon sein Augenlicht wieder. - C2. - heilt einen kranken König (oder Prinzessin), - C3. - öffnet einen versiegten Brunnen, - C4. - bringt einen verdorrten Fruchtbaum zum blühen, - C5. - hebt einen Schatz. - D. - Sein tückischer Gefährte fragt ihn, wie er zu solchem Reichtum gelangt sei, will ebenfalls die Geister (Tiere) belauschen und wird von ihnen zerrissen. Wanneer wij het Fransch thema Les deux soldats bij Cosquin nagaan, komt het ons wel voor dat de motieven A1. A2. A3. B1. C4. C5. als bijborduursels van lateren datum mogen aanzien. Zij ontbreken ook bij de Fransche lezing. Het sprookje De twee uitgediende Soldaten, brengt de motieven A4. B2. C1. C2. C3 en D. De andere Vlaamsche lezingen vermelden:
| |||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||
XII. - De Jongen met het gouden Haar (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Dit sprookje werd mij verteld te Keerbergen (prov. Brabant), in September 1889, door M. seminarist. Het type komt eenigszins overeen met Die Wassernixe van de gebroeders Grimm, (nr 79). Nog andere vertellingen van Grimm, bieden, in mindere mate, zekere overeenkomsten met het hier behandelde thema, dat, door Antti Aarne, als volgt omschreven wordt: 313-314. - Die magische Flucht (aus den Hause des Unholdes) (Teufels); die Fliehenden werfen Zaubergegenstände hinter sich, aus denen Berg, Wald und See entstehen, oder sie verwandlen sich in verschiedene Tiere und (jegenstände; 313 A. - Das Mädchen als Helferin des Jünglings auf der Flucht; der Jüngling ist dem Tenfel versprochen worden (Grimm nr 51-79). 313 B. - Dasselbe, vorher als Einleitung: der verbotene Schrein. in dem ein Zauberschloss zuschen ist. 313 C. - Dasselbe sowie die Episode von der vergessenen Braut die zuletzt ruit dein Jüngling wiedervereinigt wird (Grimm 56-113-186-193). 314. - Der in ein Pferd verwandelte Jüngling: das Pferd als Helfer bei der Flucht; gewöhnlich der goldharige Jüngling, nimmt Dienste am Hofe des Königs, besiegt die Feinde im Kriege und heiratet die Töchter des Königs. | |||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||
Bij Maurits de Meyer heet het: 313. - La fuite magique, A.B. et C. 314. - Le jeune homme aidé par le cheval (fuite, guerre). Talrijke Vlaamsche sprookjes werden onder nr 313a-313b-313c of 314 gerangschikt, naar gelang er een of ander motief in overheercht. Bij Cosquin echter vinden wij eene vertelling Le prince et son cheval (Emm. Cosquin: Contes populaires de Lorraine. Paris, F. Vieweg) waarvan de motieven met diegene van de drie à vier beste Vlaamsche lezingen overeenstemmen. De motieven van het thema kunnen als volgt ingedeeld: A. - Het is aan een koningszoon. - A1. - of aan een knecht verboden in een of meerdere kamers te treden, tijdens de afwezigheid van den koning of van den meester. - B. - De zoon van den koning (of de knecht) gaat de verboden kamer (of kamers) binnen, met het gevolg dat een zijner vingerleden van zilver (of goud) en zijn haren van goud worden. - C. - Hij ontvlucht op een paard dat soms een betooverde prins of prinses is, maar wordt enkele dagen later door den meester nagezet. - D. - Hij weet te ontkomen door middel van toovervoorwerpen die hij, op raad van het paard, uitwerpt. - E. - In de stad aangeland treedt hij in dienst van den koning. - F. - Hij bewijst meerdere diensten aan den koning onder de gedaante van een prins met gouden haar, zulks door tusschenkomst van het paard. - G. - Een dochter van den koning heeft ontdekt dat hij gouden lokken heeft en wordt op hem verliefd. - H. - Men verneemt, ten slotte, dat hij de jonge prins met de gouden lokken is, die meerdere malen den koning heeft geholpen en hij trouwt met de koningsdochter. Ziehier de Vlaamsche varianten: Onze lezing: A1. B.C.D.E.F.G.H.
| |||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||
XIII. - Van Jan Onversaagd die er zeven in een Slag slaagt (Koddige vertelsels). Verteld te Antwerpen, in 1917. door Mevr. M.D. oud 86 jaar, geboortig te Roesselaere. Het thema van dit sprookje wordt door Antti Aarne in zijn Verzeichnis der Märchentypen, gerangschikt onder nr 1640: Der tapfere Schneider; sieben auf einen Schlag; schlägt die Feinde in die Flucht (den Strassenpfahl im Arm): tötet das Wildschwein u.a. Streiche (auch zu den Märchen vom dummen Teufel und dem schlauen Menschen gehörende Einzelheiten). Bij M. de Meyer: Jean, sans peur: J'en tue sept d'un seul coup. Johannes Bolte en Georg Polivka onderscheiden in hun Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärchen der Brüder Grimm (sprookje nr20) de navolgende motieven in dit sprookjestype: A. die Prahlerei des Fliegentöters: Sieben auf einen Streich, - B. - die Ueberlistung des Riesen bei den Kraftproben durch den zerdrückten Käse (B1). den emporgeworfenen Vogel (B2), das angebliche Tragen der Eiche (B3), den angeblichen Sprung über den Kirschbaum (B4) und das Verlassen des Bettes (B5), - C. - die im Auftrage des Königs vollfürhrte Tötung zweier Riesen (C1), eines Einhorns (C2), und eines Wildschweins (C3). - D. - die Hochzeit mit der Königstochter (D1), die Entdeckung seiner Herkunft durch diese (D2) und die Verscheuchung des ihn auflauernden Soldaten (D3), - E. - den | |||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||
Kriegszug, bei dem er sich an ein Wegkreuz oder einen Baum an klammert und diesen ausreiszt. Het medegedeelde Vlaamsche sprookje bevat de motieven: A. B1. B2. B3. C1. C2. C3. D1. D2. D3. E. Ontbreken: B4 en B5. Ziehier de Vlaamsche opgeteekende varianten met de motieven welke er in voorkomen:
XIV. - Duimken-mijn-Zoonken en de Menscheneter (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Boom, in 1888, door L.d.W. (zie nota bij sprookje I, Jan Pikkedang). Dit sprookje wordt door Antti Aarne gecatalogeerd onder nr 327 B: Der Däumling und der Riese: der Däumling und seine Brüder im Hause des Riesen; die Kopfbedeckungen der Kinder werden vertauscht. Bij M. de Meyer: Frère et soeur. | |||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||
In de lezing, die wij meedeelen, vinden wij den invloed van de Vlaamsche volksprent van dien naam, uitgegeven door Beersmans-Pleeck (nr 88 van zijn catalogus). De firma Glenisson gaf, later, een repliek van deze prent: Nieuwe Historie van Klein Duimken. Deze laatste echter bevat motieven welke wij in onze lezing niet weervinden. (Zie Emile van Heurck en G.J. Boekenoogen: Histoire de l'imagerie populaire flamande, blz. 504, 506, 507 en 690). De twaalf afbeeldingen van de volksprent Beersmans-Pleeck vindt men echter met enkele kleine wijzigingen getrouw in dit sprookje naverteld. Als Vlaamsche varianten melden wij:
XV. - XVI. - XVII. - Duimken en de Koekenbakken. - Duimken trekt de Wereld in en verdrinkt - Duimken, de Koe en de twaalf Roovers (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Het sprookje XV. werd verteld, in 1921, te Schelle-aan-de-Schelde, door L.P., 70 jaar, (zie sprookje nr VI); XVI. in 1895 door Frans C. landbouwersknecht te Sint-Amands-aan-de-Schelde,; XVII. in 1911, door Marie V. dienstmeid, opgevoed in het weezenhuis te Beveren. In deze drie Duimkens-vertellingen vinden wij het thema nr 700 van Antti Aarne's Verzeichnis der Märchentypen: Der Däumling: beim pflügen; der König kauft den Knaben; in Gesellschaft von Dieben; im Magen der Kuh und des Wolfes. Bij Maurits de Meyer heet het thema: Le Petit Poucet. Dit thema is zeer gekend in Vlaanderen, meer dan het type: Duimken en de Menscheneter. Het werd vooral verspreid door de oude Vlaamsche volksprenten. Al de drukkers van mannekensbladen in Vlaanderen hadden een Duimkensblad: Le Tellier te Lier (17), Brepols te Turnhout (5 en 71), Glenisson te Turnhout (18), Beersmans-Pleeck te Turnhout (24), Hemeleers-Van Houter te Brussel. De medegedeelde lezingen zijn de eigenaardigste varianten uit onze verzameling. Wij bezitten er meer. Allerhande guitenstreken worden op de kap van Duimken geschoven. De Duimkens-vertellingen van de gebroeders Grimm dragen als titel: nr 37: Daumesdick en nr 45: Des Schneiders Daumerling Wanderschaft. | |||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||
Bij de Vlaamsche verzamelaars treffen wij aan:
XVIII. - Van Jaakske met zijn Fluitje (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1913, door Melanie V., geboren te Temsche in 1873, dienstmeid. Het sprookje, Jaakske met zijn Fluitje, stemt overeen met nr 110 uit de verzameling van de gebroeders Grimm: Der Jud im Dorn. Antti Aarne rangschikt het als volgt onder nr 592: Der Jude im Dorn: Zaubergeige, Zauberkarten und Zauberbüchse: die Richter mussen tanzen. Bij Maurits de Meyer: La flûte magique. Wij geven hier de motieven van dit sprookje: A. - Jaakske wordt gehaat door zijn stiefmoeder. Zijn vader wil hem echter niet verstooten en doet hem het vee hoeden op de wei. De moeder geeft hem slecht voedsel mee. - B. - Hij deelt deze spijzen met een armen man, die om hem te beloonen drie zijner wenschen vervult. - C. - Jaakske wenscht en krijgt: 1o een nooit missenden boog; 2o een fluitje waarmede hij iedereen doet dansen; 3o de macht om zijn moeder langs achter te doen kraaien, telkens zij hem kwaad wil toesnauwen. D. - Jaakske kan deze laatste macht reeds in vervulling brengen bij zijne thuiskomst. De stiefmoeder zend een geestelijke, een koster of een schoolmeester naar Jaakske om hem te kastijden. - E. - Jaakske doet den geestelijke, den koster of den schoolmeester dansen, wanneer zij een door hem geschoten vogel uit de haag willen halen. - F. - Jaakske doet bij zijn terugkeer heel het huisgezin dansen. - G. - Bij den bisschop aangeklaagd doet hij iedereen dansen, tot hij | |||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||
de vrijheid weerkrijgt. - H. - Bij het Burgerlijk gerecht aangeklaagd, wordt hij veroordeeld om opgehangen te worden. I. - Aan den voet van de galg ontkomt hij echter door zijn fluitjesspel. - J. - Hij verschijnt terug bij zijn stiefmoeder, die bezig is haar schatten in den grond te verbergen. Zij weet hem het fluitje te ontfutselen en werpt het in 't vuur. - K. - Jaakske loopt nu vandaan. Hij steelt evenwel de schatten van de stiefmoeder. - L. - De stiefmoeder, ten einde raad, verhangt zich. Wanneer Jaakske zulks verneemt keert hij naar zijn woning terug en - L1. - leeft verder met zijn vader gelukkig of - L2. - wordt heremijt in de woestijn. - Volgens Bolte en Polivka bevat de oudste lezing van dit sprookje alleen de motieven: A.B.C.D.E.F.G. De motieven I.J.K.L. duiken voor het eerst op in eene Engelsche bewerking van het sprookje: Jak and his step Dance. Daarvan verscheen, in 1528, een Vlaamsche vertaling te Antwerpen: Van den jongen geheeten Jaeken die syns vaders beesten wachte int velt ende van den brueder dye daer quam om Jacke te castien. Het verscheen, later, in 1600, in tweeden druk te Amsterdam. Boekenoogen liet er, in 1905, een herdruk van verschijnen in de Nederlandsche Volksboeken. Als Vlaamsche varianten dienen vermeld:
XIX. - De Boerenjongen en de Draak (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld, in 1921, te Schelle-aan-de. Schelde, door L.P., 70 jaar landbouwer, geboren te Malderen (Brabant) en thans verblijvende te Aertselaer (prov. Antwerpen). Wij vinden in voormelde vertelling het thema 300 van Antti Aarne's Verzeichnis der Märchentypen: Der Drachentöter: die Königstochter wird gerettet (in verschiedenen Verbindungen: der Schafhirt, die drei Hunde (Namen) u.s.w.). Bij Maurits de Meyer: La princesse délivrée du dragon. Het thema vertoont meerdere overeenkomsten met andere gekende thema's, o.a. met:
| |||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||
De motieven van dit sprookjestype kunnen als volgt aangeduid: A. - Een jongen, benijd en gehaat door zijn oudere broeders, verlaat zijn vadershuis en trekt de wijde wereld in. - B. - Hij bewijst dienst aan een tooverkol, die hem drie honden en een onoverwinbaar zwaard ter hand stelt; soms geraakt hij op andere wijze in het bezit van honden en toovervoorwerpen. - C. - In een vreemde stad verneemt hij dat een wangedrocht de koningsdochter gaat wegvoeren; de koning belooft de prinses tot vrouw aan wien den draak zal dooden. - D. - De jongen overwint den draak. - E. - Hij doet aan de prinses de belofte na verloop van een jaar weer te keeren, om haar te huwen en vraagt haar ring of gouden zakdoek, als bewijs dat hij haar redder is; ook neemt hij soms de tongen van al de draakkoppen mede. - F. - Hij gaat terug naar huis om zijn vader te halen; zijn broeders schelden hem voor grootspreker; ofwel gaat hij terug naar den man, die hem de honden of de toovervoorwerpen ter hand stelde; soms gaat hij verder op avonturen uit. - G. - Na verloop van één jaar, daar hij de hand van de prinses niet vragen komt, wil de koning zijn dochter ten huwelijk schenken aan een vreemden prins, ofwel aan een man (kolenbrander), die zich valschelijk voor den redder van de prinses doet doorgaan. - H. - In de meening dat hij te laat in het koninklijk paleis zal aankomen, stuurt de jonge held een zijner honden, die sneller loopt dan de wind, om zijn komst te melden. Soms is hij in de buurt als de bruiloft wordt gevierd en gelast hij zijn honden de beste brokken van tafel te halen, met het doel zich kenbaar te maken. - I. - De jongen wordt, ten slotte, als den redder van de prinses erkend en trouwt met haar. In onze vertelling vinden wij al de hooger gemelde motieven. Bij de andere talrijke Vlaamsche lezingen treffen wij aan:
| |||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||
De andere sprookjes door Maurits de Meyer onder nr 300 aangehaald brengen slechts vage overeenkomsten met het eigenlijke thema van dit sprookjestype (strijd tegen monsters, reuzen of spoken en het doel van dien strijd is meestal het bemachtigen van een schat). Wij halen ze hier ook volledigheidshalve aan:
| |||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||
XX. - Van de slimme Boerendochter (Eigenlijke Sprookjes: Novellensprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1915, door een zeventigjarig vrouwtje wonende in de Duinstraat, toenmaals Deurnestraat. Hier vinden wij het type 875 van Antti Aarne 's catalogus: Die kluge Bauerntochter: wird wegen ihrer Scharfsinnproben die Gemahlin des Königs; er gerät in Zorn und verstösst sie; sie führt ihn als ihr Liebstes mit heim. Bij Maurits de Meyer: La paysanne rusée. De motieven worden als volgt aangeduid door Bolte en Polivka (Grimm nr 94, Die kluge Bauerntochter): A1. - Ein Bauer findet im Acker einen goldenen Mörser und bringt ihn gegen den Rat seiner klugen Tochter dem Könige, der auch die Keule dazu verlangt. - A2. - Zwei prozessierende Bauern soller dem Richter sagen, was das Schönste, Stärkste und Reichste auf Erden sei; der eine antwortet, wie seine Tochter ihm geraten; der Frühling, die Erde, der Herbst. - B - Das kluge Mädchen löst verschiedene Aufgaben des Königs; - (B1.) kommt nicht gekleidet und nicht nackt, - (B2.) - beantwortet die Frage, wieviel sein Bart wert sei, - (B3.) - die Forderung, aus zwei Fäden ein Tuch zu weben, oder - (B4.) - gekochte Eier eilig auszubrüten. - C. - Sie wird des Königs Gemahlin. - D. - Als der König einen Rechtshandel über ein Füllen verkehrt entscheidet, weist sie den Geschädigten an, ihn durch ein ebenso unsinniges Beginnen ab absurdum zu führen. - E. - Wie der König sie darauf verstöszt und ihr nur erlaubt, das, was ihr am liebsten ist, mitzunehmen, nimmt sie ihren schlafenden Mann mit sich und bewegt ihm so zur Versöhnung. Vlaamsche geboekte lezingen:
XXI. - De Lever van den Draak (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). | |||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||
Verteld te Hemixem, in 1889, door E.C.N., pastoorsmeid, geboren te Casterlé bij Turnhout, in 1843. Opgenomen door J.B. Van dit sprookje ken ik geen Vlaamsche varianten. Antti Aarne rangschikt het onder nr 305 van de IIe reeks Eigenliche Märchen. A. Zaubermärchen. Uebernatürliche Gegner: Das Herzblut des Drachen als Heilmittel für den König: der Jüngling tötet den Drachen und bringt das Herz; ein hoher Herr bemächtigt sich desselben und erhält die Prinzessin; schliesslich kommt die Wahrheit an den Tag. De motieven van dit thema zijn: A. - Een jongeling gaat op reis om een prinses te trouwen. - B. - Onderweg bewijst hij dienst aan de kabouters, die, wanneer zij het doel van zijn reis vernemen, hem aanraden te gaan slapen onder een bloeienden kerselaar in het najaar. - C. - Een vrouwtje deelt hem mede, dat wie den draak zal dooden, hem den lever uit het lijf snijden en als geneesmiddel aan den koning brengen, met dezes dochter, de prinses, zal mogen trouwen. - D. - Een droom onder den bloeienden kerselaar toont aan hoe de draak moet gedood. - E. - Hij overwint den draak. - F. - Een logementhouder ontfutselt hem het geneesmiddel en gaat er zelf mee naar het koninklijk paleis. - G. - Door de kabouters geholpen komt hij vóór den herbergier bij den koning aan; de koning geneest door het middel en de herbergier wordt opgehangen.
XXII. - De verloren Zoon Verteld te Boom bij Antwerpen, in 1906, door H.R. in den ouderdom van 89 jaar. Kleine burgerstand. De man was geboortig van Oost-Vlaanderen. Hier hebben wij de gekende parabel van De verloren Zoon Toen Jan Frans Willems in Het Belgisch Museum voor het eerst zijn aandacht wijdde aan de Vlaamsche dialecten, liet hij dit sprookje verschijnen in verschillende Vlaamsche gewestspraken. De zoogenaamde mannekensblaren onderhielden ondertusschen de traditie. Zoo werd de volksprent De verloren Zoon door Glenisson en Van Genechten en door Glenisson en zoon te Turnhout uitgegeven met een verkort verhaal van de parabel, dat wij hier meedeelen.
KORT VERHAEL VAN DEN VERLOREN ZOON.
Een vader had twee zonen: de jongste van hen zeide: ‘Vader, geef mij mijn erfdeel.’ De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Weinige dagen daarna pakte de jongste zoon al het zijne in, ging op reis naer een vreemd land, | |||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||
en verkwistte daer zijn vaderlijk erfgoed in een wellustig leven. Nadat hij nu alles had doorgebragt, ontstond er in dat land een groote hongersnood; ook hij begon gebrek te lijden; daerom ging hij bij iemand zijnen dienst aenbieden, deze zond hem naer zijn landgoed, om de varkens te hoeden. Hier zou hij nu gaerne zijnen honger gestild hebben met die boomvruchten, waermede men de varkens mest; doch niemand gaf ze hem. Toen begon hij eindelijk na te denken, en zeide bij zich zelven: ‘Hoevele daghuerders mijns vaders hebben brood in overvloed, terwijl ik hier van honger moet omkomen! Ik zal opstaen, tot mijnen vader terugkeeren en hem zeggen: Vader, ik heb tegen den Hemel en tegen u gezondigd, ik ben niet meer waerdig uw zoon genoemd te worden; beschouw mij toch slechts als eenen uwer daglooners.’ Hij begaf zich dan op weg en keerde tot zijnen vader terug: de vader zag hem reeds in de verte, werd met het innigste medelijden jegens hem aengedaen, liep hem te gemoet, viel hem om den hals en kuste hem. De zoon begon nu te stamelen: ‘Vader, ik heb tegen den Hemel en tegen u gezondigd, ik ben niet meer waerdig uw zoon genoemd te worden.’ Doch de vader liet hem niet uitspreken, en zeide tot zijne knechten: ‘Haelt spoedig het schoonste kleed, en trekt het hem aen, en geeft hem eenen ring aen den vinger, en schoenen aen zijn voeten, haelt het gemeste kalf en slagt het. Wij willen een vreugdemael aenregten, want deze mijn zoon was voor mij als dood en leeft weder. Hij was verloren en is weergevonden.’ Het is dit verkort verhaal dat in den volksmond met enkele kleine vervormingen is blijven voortleven.
XXIII. - Waarom de Schippers aan de Poort van de Hel blijven staan (Oorsprongssagen). Verteld te Boom bij Antwerpen, in 1906, door de vrouw H.R. in den ouderdom van 80 jaar. Zij behoorde tot den kleinen burgersstand en was geboren in de provincie Oost-Vlaanderen. Dit sprookje dient eigenlijk gerangschikt onder de zoogenaamde oorsprongssagen, waarvan Antti Aarne in Verzeichnis der Finnische Ursprungsagen voor Finland en in Estnische Märchen und Sagenvarianten voor Estland een eerste indeeling voorbracht. Maurits de Meyer volgde zooveel mogelijk de door Aarne aangegeven indeeling in de Légendes étiologiques, die hij op zijn catalogus van de Vlaamsche sprookjes volgen liet.
XXIV. - Van Tippen (Ophoopende vertelsels). Verteld te Antwerpen, in 1916, door S.G. een Israëlitisch meisje van 9 jaar. Voormeld sprookje sluit zich aan bij de ophoopende vertelsels. | |||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||
Maurits de Meyer rangschikt deze in zijn Vlaamschen Catalogus onder de hoofding ‘Randonnées’ (Cumulative Stories): B. Le conte de Tip qui ne veut pas retourner à la maison. Vele Tippen-vertelsels werden in Vlaanderen opgeteekend:
XXV. - Stafken de Koeiersjongen (Moppen). Verteld te Antwerpen, in 1909, door mevrouw C.M. geboren te Arendonck. Deze vertelling sluit zich aan bij de zoogenaamde ‘Moppen’ (Schwänke). - Schwânke mit einem Manne (Knaben) als Hautpperson bij Antti Aarne en Contes facêtieux bij Maurits de Meyer. Nr 1525-1845 van den catalogus.
XXVI. - Wanneer de Wereld zal vergaan (Oorsprongssagen). Verteld te Antwerpen, in 1908, door L.M. naaister, geboren te Borgerhout. Toenmaals 20 jaar oud. Maurits de Meyer rangschikt dit sprookjestype onder nr la van de Oorsprongslegenden (Légendes étiologiques. L'Univers): Pourquoi la Sainte Vierge préside-t-elle à la destinée du monde.
XXVII. - De Bornput te Oolen (Moppen). Verteld te Antwerpen, in 1907, door F.V. bouwmeester. | |||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||
Als nr 1247 van zijn catalogus vermeldt Maurits de Meyer dit sprookjestype onder de zoogenaamde Moppen, Contes facétieux: Dans le puits: pour atteindre le fond du puits, on y met une traverse; les hommes y descendent en s'accrochant l'un aux pieds de l'autre. Le premier lache la traverse pour cracher dans ses mains. Zie Volkskunde, VI, blz. 14: De Putgravers van Oolen. P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet. Vlaamsche Volksvertelsels en Kindersprookjes, blz. 263: De slimme Pulgravers. De ‘copères’ van Dinant wilden zoo de maan (een kaas!) uit de Maas halen. Zie Wallonia I, 99 en Volkskunde, XIX, 95.
XXVIII. - De Gemeenteraad van Oolen (Moppen). Verteld te Antwerpen, in 1907, door F.V. bouwmeester. Nr 1287 van den catalogus van Maurits de Meyer: Contes facétieux: les gens qui ne savent pas compter. Bij Antti Aarne: Die Schildbürger können ihre, eigenen Anzahl nicht ausrechnen. Vergelijk:
XXIX. De Kwezel die om een Man bad (Moppen). Verteld te Keerbergen (Brabant) door de pastoor V.V., geboortig te Wuestwezel (prov. Antwerpen), 70 jaar oud. Nr 1476 van den catalogus van Maurits de Meyer: Contes facétieux: La vieille bigotte qui désire se marier. Dit sprookje vinden wij terug bij de gebroeders Grimm: Dat Mäken von Brakel (139) Als Vlaamsche varianten vermelden wij:
| |||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||
XXX. - Do-Maske (Vertellingen met teekeningen). Verteld en geteekend te Antwerpen, in 1910, door een zeventienjarig meisje uit de begoede burgerij.
XXXI. - De Reiger (Vertellingen met teekeningen). Verteld en geteekend in 1908, door E.M., stadhuisklerk, zoon van een bureelhoofd, 28 jaar.
XXXII. - Van twee Bultenaars (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Boom, in 1888, door L.D.W. (Zie nota bij nr XXIII).
XXXIII. - Van de twee Bulten (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Hemixem, in 1895, door E.C.N. pastoorsmeid, geboren te Casterlé bij Turnhout in 1843. Opgenomen door J.B. Van het zeer verspreide sprookje van de Twee Bulten, geven wij hier twee varianten. De eerste werd opgeteekend te Boom en de tweede te Hemixem. De herkomst van deze laatste was echter Casterlé, in de Antwerpsche Kempen. De eerste opgeteekende lezing biedt ons dit eigenaardig motief: heksen worden slecht geluimd wanneer de tweede bult den naam van God uitspreekt: ‘Helpt mij in Gods naam van mijnen bult af.’ Om die reden wordt hij ook gestraft en van een tweeden bochel voorzien. De tweede lezing is de meer traditioneele. De heksen zingen maar altijd Zondag-Maandag. De bult die 't liedje schooner maakt, wordt beloond de andere wordt gestraft. Antti Aarne vermeldt het thema niet. Maurits de Meyer haalt het aan onder nr 502: Les deux bossus. Vlaamsche varianten:
| |||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||
XXIV. - Het Manneken Miserie en Pietje Krauw (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Boortmeerbeeck, in 1887, door Th.V., landbouwerszoon, leerling op de gemeenteschool. Zijn vader, herkomstig van het Kempisch dorp Loenhout, had hem het sprookje verteld. Nr 571 van Antti Aarne's catalogus meldt aangaande dit thema: Bleibe hängen!: alle bleiben am Zaubergegenstande hängen: Heubündel, Kühe, Knecht, Pfarrer u.s.w. Bij Maurits de Meyer heet het: Reste attaché. Van dit schoone sprookje geven wij eene te Boortmeerbeek geboekte variante, hoewel zij geen nieuwere motieven brengt. Alleen is er sprake van een Manneken Miserie, waar de overige Vlaamsche lezingen meestal van een ‘vrouwken’ gewagen. Als Vlaamsche varianten zijn gekend:
XXXV. - De verwenschte Prinses (Eigenlijke sprookjes: Tooveraprookjes). Opgeteekend te Herzele, in 1915, door G.D.K. Dit sprookje werd meermalen door zijn moeder verteld.
XXXVI. - Van de betooverde Prinses (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Opgeteekend te Herzele, in 1915, door G.D.K. Dit sprookje werd hem, in zijn kinderjaren, herhaaldelijk door zijn vader verteld. | |||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||
In de sprookjes Nrs XXXV en XXXVI vinden wij enkele eigenaardige verwordingen van diverse motieven die wij reeds in andere thema's aantroffen, nl. in Jan Pikkedang, Van een Koning en zijn drie Zonen, De Boerenjongen en de Draak, De Draak en de Prinses, enz.
XXXVII. - Van den slimmen Dief (Moppen). Verteld te Antwerpen, in 1913, door Melanie V. geboren te Temsche in 1873, dienstmeid. Thema Nr 1525 van Antti Aarne en Maurits de Meyer: Meisterdieb = Le franc voleur. J. Bolte en G. Polivka geven voor dit thema (bij Grimm Nr 192: Der Meisterdieb), de navolgende motieven: A. - Ein seinen Eltern entlaufener Taugenichts kehrt als stattlicher Herr zurück, rühmt sich seiner Geschicklichkeit als Meisterdieb und legt vor dem Grafen, seinem Paten, drei Proben davon ab. - B. - Er stiehlt des Grafen Pferd, indem er als alte Frau verkleidet die Knechte trunken macht; - C. - der Gräfin Bettuch und Trauring, indem er den Grafen verlockt, einen Toten statt seiner zu erschieszen und zu begraben; - D. - bringt Pfarrer und Küster in einem Sacke herbei, denen er vorgeredet hat, er sei Petrus und wolle sie jetzt, da der jüngste Tag anbreche, in den Himmel führen. Vlaamsche geboekte lezingen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||
XXXVIII. - Van den rollenden Doodskop (Sprookjes met sage-thema's). Verteld te Bornhem, in 1899, door Ph. P.
XXXIX. - De brandende Schaapherder (Sprookjes met sage-thema's.) Verteld te Hoogboom, in 1903 door Rik S.. landbouwer 60 jaar. Vlaamsche geboekte lezingen:
XL. - Van de Vrouw die haar drie Kinderen vermoordde. (Sprookjes met sage-thema's). Verteld te Antwerpen, in 1908, door A.V. geboren te Breda (Holland), naaister, toenmaals ongeveer zestig jaar oud.
XLI. - Het Meisje zonder Handen (Legendarische sprookjes). Verteld te Willebroeck, in 1904, door de We M.D.H., geboren te Aalst, toenmaals ongeveer 80 jaar oud, schippersvrouw Thema 706 opgegeven door Antti Aarne, Das Mädchen ohne Hände wird die Gemahlin des Königs: verstossen; erlangt ihre Hände wieder und wird von ihrem Gatten wieder aufgenommen. Bij Maurits de Meyer: La Fille sans mains. In Vlaanderen werd geboekt: Pol de Mont en Alfons de Cock, Dit zijn Wondersprookjes: Van het Meisje zonder Handen. (In dit sprookje werden enkele motieven verwerkt van thema 710: Das Mariënkind bij Antti Aarne en L'Enjant de Marie bij Maurits de Meyer). Bij de gebroeders Grimm, nr 31: Das Mädchen ohne Hände.
XLII. - Van een Puit die een verwenschte Prins was en van drie Zusters (Eigenlijke sprookjes; Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1903, door F.M., 60 jaar, aannemer van openbare werken, geboren te Woesten (West-Vlaanderen). 't Was de vertelling van zijn moeder, beweerde hij.
XLIII. - Van een Puit die een verwenschte Prins was en met een arm Meisje trouwde (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1912, door Marie M., dienstmeid, geboren te Vracene. In de sprookjes 42 en 43 vinden wij het thema vermeld onder Nr 440 bij Antti Aarne: Der Froschkönig oder der eiserne Heinrich: | |||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||
ein Mädchen gelobt sich einem Frosche im Brunnen; der Frosch an der Tür, am Tisch, im Bett; verwandelt sich in einem Königssohn. Bij Maurits de Meyer heet het: La fille épouse une grenouille. In Vlaanderen werd geboekt:
XLIV. - Waarom de Zon alle Zaterdagen schijnt (Oorsprongslegenden). Verteld te Antwerpen, in 1914, door J.S. Nr 9, c, van de oorsprongslegenden gecatalogeerd door Maurits de Meyer in Les contes populaires de la Flandre: Pourquoi le soleil luit-il toujours le samedi? Een Vlaamsche lezing geven Pol de Mont en Alfons de Cock in Dit zijn Vlaamsche Vertelsels, blz. 359: Waarom 's Zaterdags de Zon altijd schijnt?
XLV. - Toen de lange Winter kwam... (Moppen). Verteld te Willebroeck, in 1904, door de We M.D.H., schippersvrouw, geboren te Aalst, toenmaals ongeveer 80 jaar oud. Nr 1541 van den Catalogus van Antti Aarne: Für den langen Winter: das einfältige Mädchen gibt die Wurst dem Manne der ‘der lange Winter’ zu sein behauptet. Bij Maurits de Meyer: Le long hiver. Vlaamsche geboekte lezingen:
| |||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||
XLVI. - Van den Man die niet onthouden en niet tellen kon (Moppen). Verteld te Antwerpen, in 1909, door M.R., bediende, oud lid van het Taalverbond (afdeeling Volkskunde). Verwand met Sprookje XXVIII: De Gemeenteraad van Oolen.
XLVII. - Haantje-Taantje (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1911, door F.M., 60 jaar aannemer van openbare werken, geboren te Woesten (West-Vlaanderen).
XLVIII. - Van een Spinster die niet spinnen kon maar ‘uitgeslapen’ was (Eigenlijke sprookjes: Tooversprookjes). Verteld te Antwerpen, in 1908, door A.V. geboren te Breda (Holland) naaister, toenmaals ongeveer 60 jaar oud. De sprookjes XLVII en XLVIII sluiten zich aan bij nr 500 van den catalogus van Antti Aarne: Der Name des Unholdes (Titeliture): das Mädchen erfährt den Namen des ihr beistehenden Unholdes. Bij Maurits de Meyer: Le nom du diable. Vlaamsche geboekte lezingen:
XLIX. - Van een Knecht die niet dom was (Moppen). Verteld te Antwerpen, in 1909, door M.R. oud lid van het Taalverbond (Afdeeling Volkskunde). Dit thema werd door Maurits de Meyer gecatalogeerd onder nr 1528** | |||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||
L'Homme détroussé par un brigand fait tirer celui-ci jusqu'à sa dernière balle et reprend ensuite son argent. Vlaamsche geboekte lezingen:
Dit thema komt niet voor in den catalogus van Antti Aarne.
L. - Van groote en kleine Suikerklontjes (Moppen). Verteld te Antwerpen, in 1909, door M.R. oud lid van het Taalverbond (Afdeeling Volkskunde). Maurits de Meyer rangschikt het thema van dit vertelsel als volgt: 1389*: La paysanne avare présente au domestique de petits morceaux de sucre et d'autres plus grands; elle dit que les petits sont les plus doux; le domestique dit qu'il n'aime pas les douceurs et prend les plus grands. Zie ook J.F. Vincx, Grappige Vertelsels, II, I, blz. 26: Van den Schrijnwerker en het gierig Vrouwtje. |
|