De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 264]
| |
XLVII. Haantje-Taantje.aant.Op den grooten weg naar de zee woonde een geitenboer met zijn wijvetje. Zij hadden geen kinderen en de man deed zijn wijvetje harder werken dan de duivel zijn jong. Heelder dagen moest zij spinnen, altijd maar spinnen. Naarmate 't vlas opgeraakte bracht hij een nieuwen voorraad aan. Wie zou zoo'n leven niet beu geworden zijn? Eens, op een avond, liet de vrouw in de schemering haar spinnewiel stilvallen, zuchtte en, ten einde raad, riep ze dan: - Om van 't spinnen af te geraken zou men wel zijn ziel aan den duivel verkoopen! En daar vloog de deur open en de duivel trad binnen, in de gedaante van een heer, heel en al in 't zwart gekleed. - Zie, zegde hij, ik zal u op uw verzoek van 't spinnen afhelpen en onmiddellijk nogal! Uw wenschen zullen van heden af vervuld worden, en geen slag moet ge nog doen. Als uw man u werk geeft, zal 't gedaan worden zonder dat ge 't weet of ziet en zuiver afgewerkt voor uw voeten liggen, waar en wanneer ge 't wenscht. 't Wijvetje was niet weinig blij met dat voorstel. - Maar, ging de duivel voort, gij moet dan ook iets voor mij doen. Gij moet mij uw ziel afstaan. Na verloop van zeven jaar kom ik ze halen. Dan moogt ge nog driemaal naar mijn naam raden. Als gij hem raadt, blijft ge vrij. Raadt ge hem evenwel niet, dan hoort uw ziel mij toe. Ge ziet het, alle kansen zijn voor u. | |
[pagina 265]
| |
- Top! zegde 't vrouwken. De overeenkomst was gesloten en de duivel wipte de deur uit. Er kwamen nu gelukkige jaren voor de vrouw. Haar man kon zijn oogen niet gelooven als hij zag wat al werk zij dag voor dag afspon. 't Was allemaal garen van allereerste kwaliteit en of hij er veel geld mee verdiende hoeft niet gezegd. Op een jaar tijd woonden zij op de grootste pachtstee van den omtrek. Maar de zeven jaren vervlogen als een rook. Eindelijk geraakte de gestelde termijn ten einde. De duivel zou 's anderdaags komen, en de vrouw zat vol angst aan 't venster te bidden. In den namiddag, toen de vrouw al vele rozenhoedjes gelezen had, kwam daar een vogel met pluimen van goud in den lindenboom voor haar woning neergevlogen. 't Wijvetje moest den vogel zien, willen of niet. En die vogel begon toen zóó mooi te fluiten en altijd maar mooier. Ten slotte verstond het wijvetje wat de vogel floot. 't Was altijd hetzelfde airken: Zoo dat wijvetje wist
Dat de naam van 't duiveltje
Haantje-Taantje is
't Zou zoo benauwd niet zijn.
Wanneer 't wijvetje dat liedeken wel honderdmaal had aangehoord, vloog de gouden vogel steilrecht de lucht in. - Laat de duivel nu komen, dacht het wijvetje en 't was niet meer benauwd. 's Anderdaags kwam de duivel al in de vroegte aankloppen. - Zijt ge daar, mankepoot, riep 't wijvetje. - Ge verwacht me dan toch! Dat is braaf. - Ja, dat wel! En mee ga ik ook, tenzij ik uw naam kan raden, want dat is ook afgesproken. | |
[pagina 266]
| |
- Welnu raad maar op! - Duivelsjong! - Mis! Mis! lachte de duivel. 't Vrouwken raadde een tweede maal. - Bokkepoot! - Mis! Mis! lachte weer de duivel. Nu nog een laatste maal en spoed u maar. Ik heb geen tijd te verliezen. - Haantje-Taantje, raadde het wijvetje. Nu lachte de duivel niet meer. Hij vloekte en liep haver-abaver de deur uit... |
|