De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 255]
| |
XLII. Van een puit die een verwenschte prins was en van drie zusters.aant.Drie zusters gingen eens naar een put om water te scheppen. Zij hadden alle drie een kruik bij, en toen de oudste van de zusters scheppen wilde, sprong daar een puit uit het water en die riep: - Wilde gij trouwen met mij? - Neen ik, zulle, zegde het meisje en zij schepte water met hare kruik, maar 't water dat ze schepte was vuil en moerig. En dan vroeg de puit aan het tweede meisje: - En gij? Wilde gij trouwen met mij? - Neen ik, zulle! antwoordde zij, juist gelijk haar oudste zuster en zij schepte daarop water, maar 't water dat zij schepte was weer vuil en moerig. Toen vroeg de puit aan het derde meisje: - Wilde gij trouwen met mij? - Ja, zegde het derde meisje, dat de jongste van de drie zusters was. En zie, toen zij water schepte, was dat water klaar en helder als kristal. - Dat zal u geluk brengen, lief meisje, zegde de puit. Alle dagen nu kwam dat meisje aan den put om water te scheppen en zij schepte maar altijd water klaar en hel als koele wijn. En de puit zat er altijd aan den rand van den put en bekeek haar zoo aardig met zijn vinnige oogjes. En hij sprak haar zoo vriendelijk met schoone woordjes aan, dat het meisje hem begon | |
[pagina 256]
| |
gaarne te zien. En alle dagen zag zij hem al liever. Naarmate zij hem liever zag, veranderde de puit. Hij leek altijd maar schooner en schooner te worden. Eens, op een morgen, zat daar op den rand van den put, in plaats van een puit, een jonge schoone prins. Ge kunt denken hoe dat meisje verschoot! - Ja, sprak die prins, ik ben ik het wel. Lang heb ik in de gedaante van een puit moeten leven. Gij hebt mij door uw liefde verlost. De prins voerde toen het meisje mede naar het koninklijk paleis, waar zij beiden met groote vreugde ontvangen werden. Zij trouwden, waren gelukkig en zijn ze niet dood dan leven ze nog. |
|