De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 252]
| |
XLI. Het meisje zonder handen.aant.Een arm huisgezin verkeerde eens in zulken nood dat vader en moeder er toe besloten hun eenig kindje, een allerliefst meisje, aan een rondleurder te verkoopen. De ouders zagen hun kind doodgaarne, maar wat wilt ge? Als de armoede vóór de deur staat roept de maag harder dan het hart. En zie, maar pas hadden zij 't kind verkocht of zij kregen zoodanig rouwkoop over wat zij gedaan hadden, dat zij 't niet meer te boven kwamen en enkele dagen later stierven van verdriet. De rondleurder, die het meisje had gekocht, was niemand anders dan de duivel in eigen persoon. Zoodra de koop gesloten was, maakte hij zich zóó snel mogelijk met het ongelukkig slachtoffer uit de voeten. Ook trachtte hij onmiddellijk het kind in het verderf te storten. Dat meisje had nu echter een ziel zóó puur als kristallen water en een ijzeren wil daarbij. - Ik wil niet zondigen, zegde het voortdurend. Liever dan te zondigen kap ik allebei mijn armen af. En 't meisje deed zulks inderdaad. Eens dat zij door een groot bosch dwaalden kapte zij zich de twee voorarmen af. De duivel, die zag dat de prooi hem ontschoot, vloekte en liep weg, haar alleen aan haar rampzalig lot overlatende. Toen gebeurde er een eerste wonder. Na enkele uren alleen in het donker woud te hebben doorgebracht, kwam daar een klein hondje met eten en drinken aangeloopen. Het meisje werd alzoo | |
[pagina 253]
| |
van den schrikkelijken hongerdood gered. Het hondje kwam alle dagen terug en alle dagen bracht het eten en drinken mee. Het kwam van uren ver, van eene hoef die op het uiteinde van het woud was gelegen. De boer en de boerin, die hun hondje alle dagen als een dief in de keuken zagen sluipen en dan vierklauwens naar 't bosch loopen, dachten dat er wat achter school en zij gingen 't achterna, tot zij, eindelijk, het meisje met de afgekapte armen vonden. Zij vernamen alzoo al wat er met het ongelukkig schaap was voorgevallen, namen het mede naar hun huis en lieten het op de hoeve opgroeien als hun eigen kind. 't Meisje was er oprecht gelukkig. Het werd bemind en vertroeteld gelijk het door zijn eigen ouders niet meer had kunnen bemind en vertroeteld worden. Wanneer het groot geworden was trouwde het met den oudsten zoon van den boer en bleef op de hoeve wonen. En het tweede wonder geschiedde, toen haar eerste kind werd geboren. De moeder ging met haar kind voor de eerste maal uit wandelen. Aan de rivier gekomen, liet zij het wichtje in 't water vallen. Zij schreeuwde om hulp, maar niemand hoorde haar. Toen haar kindje een eerste maal boven water kwam wilde zij het grijpen, maar wat kon zij aan vangen met die twee stompkens van armen? Een tweede maal verdween het kind onder water, slechts even, want onmiddellij k kwam het weer boven. Op datzelfde oogenblik gebeurde het wonder. Ons Lievrouwken in den Hemel had den nood van de ongelukkige moeder gezien. Zij zag die armknobbels die grijpen wilden maar niet konden. En zij zag ook, op dienzelfden oogenblik, heel de kristalheldere zuiverheid van de ziel van die moeder en zij volbracht het mirakel.. De moeder stak haar armknobbels uit en die armknobbels vergroeiden tot twee volwassen armen | |
[pagina 254]
| |
die grijpen konden en dan ook naar 't wichtje grepen, het uit het water haalden en 't dan aan haar hart drukten, gelijk nooit een moeder haar kind aan het hart had gedrukt. |
|