De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 249]
| |
XL. Van de vrouw die haar drie kinderen vermoordde.aant.Er was eens een vrouw die alle dagen, van den morgen tot den avond, op het veld werkte en er meer wroette dan haar man. Deze had dan ook een geweldige hulp aan die vrouw. Zij spaarde hem, op zijn minst gerekend, twee volslagen knechten uit. Eens werd haar een kind geboren. - God den Heer, wat kan ik met dien bucht doen? Ik heb geen tijd om kinderen te verzorgen. Ik heb meer dan mijn handen vol op het veld. Wat deed die vrouw? Zij vermoordde haar kind met eigen handen en ging het 's nachts op het kerkhof begraven, zoodat er niemand iets van wist. Den volgenden dag deed zij weer wat zij alle dagen deed, zij werkte op het veld. Eenigen tijd later werd haar een tweede kind geboren, en die slechte moeder deed wat zij de eerste maal had gedaan. - Wat kan ik met zoo 'n verloren kost doen, zegde zij? Een derde kind werd haar geboren. - Allemaal ongerief, zegde zij weer. Zij doodde het kind en, zooals de twee eerste keeren, begroef zij het 's nachts op het kerkhof, om den volgenden dag weer terug op het veld te gaan werken, alsof er niets gebeurd was. En alle dagen ging zij naar het veld, er werkend en slovend voor twee volslagen knechten. | |
[pagina 250]
| |
Eindelijk, oud en stram geworden, ging het werken haar niet meer af. Van tijd tot tijd was zij al eens verplicht te huis te blijven en toen begon zij te peinzen op hare misdrijven van vroeger, op die drie onnoozele ‘bloeikens’ die zij vermoord had. En zij dacht er alle dagen al meer en meer op, tot zij, ten slotte, den pastoor ging vinden. Deze bevool haar, den volgenden nacht, naar het kerkhof te gaan, om er te bidden op de plaats waar zij de kinderlijkjes had weggestopt. En dat beloofde die vrouw. Wanneer zij, den volgenden nacht, op het kerkhof zat neergeknield en er een vaderons had gelezen, rees een groot en sterk man vóór haar uit den grond op. Hij was uitgerust als een veldheer. - Waarom hebt gij mij vermoord? riep hij uit. Ik was geroepen om een krijgsman te worden. Ik zou gevochten hebben voor mijn land en voor u! De vrouw viel ten gronde, meer dood dan levend, maar haar beproeving begon nog maar. Een tweede man rees uit den grond vóór haar op. Hij was even groot en statig als de eerste en droeg een zwarte mantel. Hij riep: - En waarom hebt ge mij vermoord? Ik moest rechter worden en rechten voor mijn land en voor u! De vrouw en kon niet meer. Zij scharrelde met haar vingeren in den grond en verborg er haar wezen, want zij dierf niet meer opzien, bang van de derde verschijning die nog komen moest. Een derde man rees voor haar uit den grond op. Hij had de toga van een priester aan en riep: - En waarom hebt ge mij vermoord? Ik moest bidden voor u, wat ik nu niet meer vermag, nu de duivels komen om u met uw haren naar de hel te sleuren. | |
[pagina 251]
| |
En de vrouw verdween met kop, lijf en beenen in den grond. 't Waren de duivels die haar recht naar de hel sleurden. |
|