De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 248]
| |
XXXIX. De brandende schaapherder.aant.Eens had een schaapherder in de heide van Calmpthout een beurs met gouden geld gevonden. 't Was de pastoor die ze verloren had. Deze ging op zoek naar zijn schat en als hij onderweg den schaapherder ontmoette vroeg hij hem: - Vriend, hebt gij, bij geval, geen beurs met gouden geld gevonden? - Neen ik, meneer pastoor, antwoordde de herder, ik heb niets gevonden. - Zeg de waarheid, man, ging de pastoor voort, want schielijk had hij achterdocht in den schaapherder gekregen, ge moet weten dat het geld dat ik verloren heb van den arme is. God zou u onmiddellijk straffen indien gij het behouden moest. - Dat ik eeuwig brande indien ik het gevonden heb! En zie, die woorden waren nog niet uitgesproken of de schaapherder stond in vuur en vlam. En hij brandde heel en al op, zoodat er van hem niets meer overbleef dan een hoopje assche waaronder de pastoor de beurs met de goudstukken vond. Sindsdien blijft de ziel van den schaapherder in laaien gloed over de Calmpthoutsche heide dwalen en zij zal er blijven dwalen tot in der eeuwigheid. |
|