De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 205]
| |
XXIII. Waarom de schippers aan de poort van de hel blijven staanaant.Ge weet gij wel dat de schippers zeer ervaren zijn in 't splissen van touwen en koorden. Wanneer er een touw of een koord stukspringt dan doen zij de enden uiteen en vlechten ze zoo dicht en zoo sterk terug ineen, dat men ze nimmermeer op dezelfde plaats zal kunnen overtrekken. Nu als de eerste schipper in de hel kwam, - 't was er een van 't HellegatGa naar voetnoot(1), - dan zat hij daar de allereerste dagen zijn eigen zoodanig te vervelen dat hij niet Avist waar met zijn tijd te blijven. En al meteen, om bezigheid te hebben, begon hij de steerten van de duivels aaneen te splissen, zoodat de eene duivel aan den anderen hing; hun steerten waren zoo sterk aaneen gesplist alsof ze met den voorhamer waren aaneengelascht geworden. 't Werd er toen een harrewar in de hel dat hooren en zien er van vergingen, een harrewar van alle duivels, zooals men dat, sindsdien, is blijven noemen. Satan, de opperduivel, moest er tusschen komen en zoodra hij vernam wat er gebeurd was en wie de dader was, deed hij den schipper aan de deur gooien. - En er komen geen schippers meer binnen, zegde hij. En, waarlijk, sindsdien blijven de schippers vóór de poort van de hel staan. |
|