De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 202]
| |
XXII. De verloren zoonaant.Er was eens een man en die had twee zonen. De oudste zoon was zijn vader altijd gehoorzaam geweest; de jongste, daarentegen, was een wielewuit, die zijn geld vertierelierde en heelder nachten brakte en ravotte. Eens verloor die man zijn vrouw. Toen kwam zijn jongste zoon tot hem en sprak: - Vader, geef mij het paart van mijn moeder, waar ik recht op heb. De vader, ofschoon hij bij die woorden verschrok, zeide niets en gaf aan zijn jongsten zoon het paart, van de moeder dat hem toekwam. De oudste zoon kwam daarop tot zijn vader geloopen en zei: - Vader, ik heb altijd naar uw bevel en gebod geleefd: ik heb opgepast terwijl mijn broeder alles vertierelierde. Hoewel ik recht heb op mijn moeders paart, zeg ik u: houdt dat geld, zooals vóór en na, ik blijf uw zoon en uw kind en volg in alles uw wet en regel. Zoodra de jongste zoon zijn geld beet had, raapte hij zijn bullen bijeen en vertrok naar de stad, waar hij op luttel maanden zijn centen verkwistte in wellust en slemperij. Toen alles er door was en hij van geen hout meer pijlen wist te maken, werd hij op een groote boerderij als varkenshoeder aangenomen. De jongen had er- het ongelukkigste leven dat men maar verdenken kan. Hij sliep bij de varkens, had schier geen kleeren aan zijn lijf en de kost was zoo | |
[pagina 203]
| |
schraal dat hij soms gelukkig was met de varkens mede te sloeberen uit hun drafbak. Toen dacht hij gedurig aan zijn oudershuis. - Ziet eens hoe ongelukkig ik hier ben! Onbemind en ver van al die mij eens liefhadden, slijt ik een leven dat erger is dan dat van een beest. Te huis bij mijn vader zijn met tientallen van knechten die een heerenleven hebben vergeleken met het mijne. Zij hebben brood in overvloed en ik moet van honger omkomen. Ik zal tot mijn vader terugkeeren en hem zeggen: - Vader, ik weet dat ik gezondigd heb tegen den Hemel en tegen u. Ik ben niet meer waardig te komen onder uw dak, noch uw zoon genoemd te worden. Maar neem mij aan als een van uw daglooners. Ik zal werken als zij en een heerenleven hebben vergeleken met datgene dat mij in den vreemde beschoren is. En met die gedachten in hart en ziel, vertrok hij naar het huis van zijn vader. Deze laatste had hem van verre zien aankomen en liep hem te gemoet en kuste hem. De zoon was beschaamd. Heel en al uit zijn lood geslagen stotterde hij: - Vader, ik weet dat ik gezondigd heb tegen den Hemel en tegen u. Ik ben niet meer waardig te komen onder uw dak, noch uw zoon genoemd te worden. Maar neem mij aan als een van uw daglooners. Ik zal werken als zij en een heerenleven hebben vergeleken met datgene dat mij in den vreemde beschoren is. Maar de vader liet hem niet uitspreken en hij riep een van zijn knechten en sprak: - Haal spoedig het schoonste kleed dat gij in mijn huis vindt en schiet het hem aan. Geef hem een | |
[pagina 204]
| |
ring aan den vinger en schoenen aan de voeten; slacht het vetste kalf dat op stal staat, want het moet vandaag feest zijn in mijn huis. Mijn zoon was dood voor mij en ik vind hem levend terug. Mijn zoon was verloren en ik kom hem weer te vinden. Maar de oudste zoon is dan van het veld, waar hij werkte, naar huis gekomen. Van ver hoorde hij het gezang en gedans op de hoeve. Hij wist niet wat denken en riep een van de knechten om te weten wat er gaande was. Deze zei: - Uw broer is terug gekomen en uw vader is zóó gelukkig hem weer te zien dat hij hem heel en al in 't nieuw heeft gestoken en 't vetste kalf heeft geslacht om feest te houden. Maar de oudste zoon werd kwaad. Hij wilde niet binnengaan, noch om zijn vader te groeten, noch om zijn broer te verwelkomen. De vader, die zulks vernam, is toen buiten gekomen en hij zei tot den oudsten zoon: - Waarom zoudt gij u niet verheugen in de wederkomst van uw broer? En de oudste zoon antwoordde: - Ik ben altijd bij u gebleven en heb altijd voor u gewerkt en nooit hebt ge feest gehouden voor mij, noch een kalf geslacht om met mijn vrienden feest te vieren; maar voor dien nietdeug, die al zijn geld met de slechte vrouwen heeft verteerd, slacht ge het vetste kalf. - Ja, dat doe ik, zei de vader. Voor u was dat niet noodig. Gij waart bij mij en al wat ik bezit is het uwe. Maar nu dienden we te feesten omdat uw broer, die dood was, terug levend is geworden, omdat een leven dat verloren was terug op den goeden weg is gebracht. |
|