De Vlaamsche vertelselschat. Deel 1
(1925)–Victor de Meyere–
[pagina 167]
| |
XVIII. Van Jaakske met zijn fluitje.aant.Er was eens een jongen en die heette Jaakske. Zijn vader was goed en braaf voor hem, maar zijn stiefmoeder kon hem niet lijden. Hoe hij ook zijn best deed, nooit deed hij iets goeds in haar oogen. Alle dagen kreeg hij dan ook ruzie en meer slaag dan eten. De vader, die Hanske Van Tichelen heette, had meelij met zijn jongen, maar dierf niet ingaan tegen zijn booze vrouw. Om Jaakske zooveel mogelijk aan hare slechte behandelingen te onttrekken zond hij hem alle dagen met de koeien naar de wei. Zóó toch bleef hij een heelen dag verlost van het kretsel van die venijnige feeks van een stiefmoeder. Dat was nu goed en wel, maar die slechte vrouw vond er zoo meteen weer wat anders op. Om Jaakske te plagen gaf zij hem in zijn knapzak het slechtste eten mede dat ge maar verdenken kunt: bedorven vleesch, beschimmelde aardappelen, verschaald bier en verdufte koffie. In één woord, wat hij meekreeg was nog te slecht om aan de varkens te geven. Ja, in den varkenstrog lagen dagelijks betere brokken dan hij er in zijn knapzak vond. Jaakske was dan ook zeer ongelukkig. Hij zou wel de oogen uit zijn kop geweend hebben van verdriet. Eens, wanneer hij tegen den middag zijn knapzak aan 't uitladen was, kwam er een oud ventje naar hem toe en dat ventje zeide dat hij toch zoo'n grooten honger had. In drie dagen had het geen spierken eten over de lippen gehad. - Kom, eet dan maar met mij mee. Ik zie dat er nog ongelukkiger menschen in de wereld zijn dan ik. | |
[pagina 168]
| |
En Jaakske deelde eerlijk met den ouden sukkelaar. Deze at gelijk een wolf en wanneer hij zich verzadigd had, vroeg hij aan den jongen of hij dan toch zoo ongelukkig was. Jaakske vertelde daarop al zijn miseries. De oude man had de tranen in de oogen bij het hooren van al wat de jongen dagelijks verduren moest. - Ja, ik hoor het, ge zijt wel degelijk ongelukkig, maar ik zal u helpen. Ik ben met een wondere gave geboren. Ik kan namelijk aan elken mensch, die in nood verkeert, drie van zijn wenschen vervullen. Dus wensch maar drie keeren en uwe drie wenschen zullen vervuld worden. Maar denk goed na alvorens ge wenscht, gaat goed na of wat gij aldus bekomen zult u voordeelig zal zijn in 't leven. Jaakske dacht een heelen tijd na en eindelijk zegde hij: - Welnu, ik wensch, in de allereerste plaats, een boog die nooit zijn doel mist. - Dien zult ge hebben, zei de man. - Verder zou ik een fluitje willen bezitten waarmede ik iedereen kan doen dansen. - Dat ook zult ge hebben, zei de man. - En ten slotte.... en hier bleef Jaakske haperen want hij wist niet goed hoe hij het verder zeggen moest. 't Was zoo aardig ook wat hij wenschen ging en hij twijfelde er aan, of die wensch wel vervuld zou kunnen worden. - Zeg maar op, zei de man. - Welnu, ik wensch dat mijn stiefmoeder, telkens zij zich nog boosaardig tegenover mij aanstelt, achterwaarts-om zou beginnen te spreken en luider en luider, altijd maar luider naarmate zij zich kwader maakt. | |
[pagina 169]
| |
't Zou ten langen laatste moeten klinken gelijk een kanon. - Die wensch wordt volbracht, zei de man. Die kracht behoort u van dezen stond af. En hier zie, hebt gij uw boog en uw fluitje. Jaakske probeerde onmiddellijk de twee voorwerpen. Met den boog schoot hij een kraai uit een hoogen olm en zoodra hij eenige toonen op zijn fluitje had laten hooren begon heel zijn kudde te dansen. - Maar... vroeg hij toen. En weer zweeg hij, alsof hij niet verder vragen dierf. En dat andere? - Ja, die kracht is in u. Probeer het maar eens op uw eigen of het gaat. Jaakske probeerde en 't ging. 't Klonk als een geweerschot. En de jongen hield zich van 't lachen den buik vast, vooral wanneer hij 't nogmaals deed en hij dan de koeien op den loop zag gaan als meenden zij dat de wereld verging. Dien avond trok Jaakske blij van zin naar huis. Hij wist nu bepaald dat zijn slechte tijd achter den rug lag. Hij scheen vooral benieuwd om 't gezicht te zien dat zijn stiefmoeder straks trekken zou. En zie, hij was nog niet binnen of zij begon woer hem alle boosaardige aantijgingen te doen en de leelijkste verwijtingen te maken. 't Werd zóó erg dat Jaakske het niet langer meer verdragen kon en dan ook wel wenschen moest dat zijn stiefmoeder achterwaarts-om zou spreken. En zóó sprak ze meteen. Jaakske lachte er om en al de dienstboden lachten mee. De stiefmoeder werd daarop nog kwader. Zij raasde als een bezetene. Maar Jaakske liet het bij dien eersten wensch niet: - Nog luider en altijd maar luider, zegde hij. En de achterklap van de stiefmoeder klonk luider en luider en daar iedereen het uitschaterde, vloog zij op Jaakske toe. Maar deze nam algauw zijn fluitje | |
[pagina 170]
| |
en fijfelde. Zijn stiefmoeder begon daarop te dansen, te dansen dat het eind er aan verloren was. En de stiefmoeder niet alleen! Iedereen danste mee: de vader, de dienstboden, de honden en de katten. Alles wat er aan of omtrent was deelde in de zotternij: tafels, stoelen, kasten, stoof, potten en pannen. 't Was de gekste doening die men zich kon inbeelden, want zelfs het huis danste mee. Het booze wijf sprong en met elken sprong botste ze tegen de zoldering. - Maar scheid er dan eindelijk uit, zei de vader, Hanske Van Tichelen. Ik sterf van 't lachen. - Ja, als ze dan van heel den avond haar mond niet meer opendoet. - Dat beloof ik u, huilde de stiefmoeder. Daarop kwam weer de rust in huis. Voor de eerste maal, sinds lange jaren, ging Jaakske zonder ruzie naar bed. Hij voelde zich ook overgelukkig, des te meer daar zijn vader ook tevreden was nu die feeks van zijn vrouw getemd scheen. Als Jaakske 's anderendaags naar de wei trok, kreeg hij goed eten en drinken mee. - Dat is al dat gewonnen, zegde hij; de rest zullen wij afwachten. De stiefmoeder echter, al liet zij het niet openlijk blijken, werd nog boosaardiger. Ook zwoer zij zich op Jaakske te wreken. Denzelfden dag ging zij naar den schoolmeester en vertelde al wat er met Jaakske gebeurd was. Het mocht zóó niet blijven. Hij moest den jongen eens gaan vinden op de weide en hem een behoorlijke kastijding geven. Zij beloofde allerhande geschenken aan den schoolmeester en schonk hem reeds een gouden Napoleon op afkorting. De schoolmeester stemde daarop toe, schoot zijn slipjas aan, nam zijn groote kastijzweep en trok naar de weide. | |
[pagina 171]
| |
- Daarmede zal ik hem wel temmen, dacht hij en, met de zweep onder zijn slipjas, trok hij voort. Jaakske zag hem van ver reeds aankomen en toen hij de zweep onder den slipjas zag uitsteken, dacht hij bij zichzelven: - Nu, mijn vriend, ik zie reeds wat ge hier doen komt, maar of ge daartoe de gelegenheid zult vinden is een andere kwestie. De schoolmeester begon onmiddellijk Jaakske uit te schelden. Hij was de slechtste der kinderen, een jongen die zijn moeder in groot verdriet had gesteld en die eens de nagels van de doodskist van zijn ouders moest worden. - Waarom zóó schelden, zei Jaakske, zie eens wat vette patrijs daar op de doornenhaag zit. Ik zal ze eens neerschieten. En Jaakske schoot de patrijs. - Haal ze maar, ge krijgt ze van mij. Ge kunt er van avond met de schoolmeesteres eens lekker van smullen. En de schoolmeester verhaastte zich naar de doornenhaag, maar niet zoodra was hij daar of Jaakske begon op zijn fluitje te spelen en de schoolmeester ging aan 't dansen. Hij danste en draaide altijd maar rond, op dezelfde plaats. Op enkele oogenblikken hingen zijn kleeren verscheurd aan de doornen. Armen, aangezicht en beenen, zij waren al vol schrammen en krabben en 't bloed leekte hem van al de ledematen. Daar de schoolmeester toch zoo er barmelijk schreeuwde kreeg Jaakske er, ten slotte, meelijden mede en liet hem gaan, op voorwaarde echter dat hij den gouden Napoleon, dien hij van Jaakskens stiefmoeder gekregen had, zou afgeven. De schoolmeester, blijde uit de litsen te geraken, gaf den gouden Napoleon aan Jaakske en zette het op een loopen. Loopen dat hij deed, recht naar het | |
[pagina 172]
| |
huis van de stiefmoeder, die, zoodra zij den nieuwen fieltenstreek van Jaakske vernam, begon te huilen als een bezetene. Maar zie, hoe meer zij huilde hoe meer en hoe luider zij ook langs achter begon te spreken, want het ging er langs dien kant altijd maar van krak-krak-krak. Tegen den avond keerde Jaakske met zijn beesten terug naar huis. Wanneer hij deze in de stallingen had geleid, trad hij de woning binnen. Zijn stiefmoeder begon meteen weer tegen hem uit te vallen, maar even luid sprak zij telkens achterklap. De schoolmeester, die daar nog vertoefde, jammerde en kloeg maar altijd mee. - Hoe zal ik thuis geraken? Ik kan mij toch in zulken staat aan de menschen niet laten zien. - Is dat nu allemaal waar, Jaakske? zei zijn vader, Hanske Van Tichelen. - Ja, de schoolmeester is bij mij gekomen en ik heb op mijn fluitje gespeeld en hij is in de doornenhaag aan 't dansen gegaan. Ik verplichtte hem niet daartoe. Zie maar hoe dat gegaan is, en Jaakske begon te spelen op zijn fluitje. In een ommezien was iedereen aan 't dansen. Zoodra de schoolmeester de eerste tonen van het fluitje hoorde begon hij te huilen als een varken dat men keelen gaat. Hij hield zich van schrik vast aan zijn stoel en zie, hij danste met stoel en al. Ook de vader van Jaakske danste mee en al de huisgenooten, tot zelfs de tafels en de stoelen. En 't vreemdste van al nog was dat al de geburen, die 't fluitje maar even hoorden, moesten meedansen. De voorbijgangers op straat trokken al dansende voorbij. 't Was zoo plezierig dat Jaakske wel eeuwig op zijn fluitje had willen spelen, maar zijn vader, Hanske Van Tichelen, deed hem ophouden, evenals den dag te voren. | |
[pagina 173]
| |
Nu maakte de schoolmeester dat hij wegkwam. Hij liep recht naar den bisschop en kloeg Jaakske aan als tooveraar. De bisschop deed onmiddellijk de stiefmoeder van Jaakske halen, om haar te onderhooren. Niet zoodra verscheen zij vôôr den geestelijken raad of zij begon over haar stiefzoon te klagen. Hoe meer zij sprak hoe meer gerucht zij ook maakte met wat anders dan haar mond. Krak, krak, krak ging het maar altijd bij elk woord dat over haar lippen kwam. Men wilde haar eerst voor die onbetamelijkheid naar huis sturen, maar de schoolmeester kwam er tusschen en die zei dat de vrouw dat euvel te danken had aan de tooverkracht van haar stiefzoon. Jaakske werd daarop vóór den raad ontboden. Zoodra hij verscheen wilde de bis chop zich met eigen oogen van de tooverkracht van het fluitje overtuigen. Hij beval aan Jaakske eens even op zijn fluitje te spelen. Ge moest op hetzelfde oogenblik den schoolmeester zien loopen hebben. Hij wilde weggeraken vóór de jongen begon te fluiten. 't Bleek echter verloren moeite. Jaakske was meteen aan 't fijfelen en de schoolmeester moest weeral aan den dans en al de leden van den raad met hem. Zij dansten allemaal, ge wonnen, verloren; en zijn stiefmoeder wel het meest. Als dat een tijdje geduurd had, beval de bisschop aan Jaakske er uit te scheiden. Jaakske wilde niet luisteren vóór men hem liet gaan en tevens beloofde hem verder met rust te laten. Eerst wilde de bisschop daarin niet toestemmen, maar op 't laatst was hij blij en gelukkig hem die belofte te mogen geven. Jaakske ging daarop tevreden naar huis. De stiefmoeder echter liet het daar nog niet bij. Zij dreef de zaak vóór het burgerlijk gerecht, waar zij weeral Jaakske belasterde en veel achterklap sprak. | |
[pagina 174]
| |
Ten slotte schonk zij vele gouden Napoleons aan de rechters, die daarop besloten een ernstig onderzoek in te stellen en Jaakske gevangen te nemen. Deze, die van de zaak gehoord had, begaf zich den volgenden nacht naar het huis van den hoofdrechter en begon op zijn fluitje te spelen zoo hard en zoo lang dat de rechter en al de geburen in hun hemd de straat kwamen opgedanst. De geburen vonden het een plezierige klucht, maar in die meening deelde de rechter niet. Deze deed, in den vroegen morgen, Jaakske op zijn bed gevangen nemen en veroordeelde hem onverwijld tot de galg. Onmiddellijk moest het vonnis uitgevoerd worden. Zoo geschiedde het ook. Als Jaakske op de galg stond, haalde hij zijn fluitje weer eens te voorschijn en speelde er op. Ge ziet van hier wat er gebeurde: de beul danste van de ladder, de soldaten, de om staanders, alleman sloeg aan den dans en woelde en krioelde wild dooreen, zoodat Jaakske op zijn duizend gemakken al spelende naar huis ging. Aan zijn huis gekomen, zag Jaakske zijn stiefmoeder die een put groef in den tuin van zijn vader en er een grooten schat verborg. - Hansken Van Tichelen, mijn man, zal dien schat hier niet gaan zoeken, zei zij maar altijd. Jaakske verstopte zich achter een struik. Wanneer de put gedempt was, haastte de stiefmoeder zich binnenshuis. Jaakske liep haar achterna. Ge kunt denken hoe die vrouw verschoot wanneer zij Jaakske zag binnentreden. Zij meende waarachtig dat hij niet alleen gevonnist maar ook opgehangen was en dat zij nu voor goed van hem verlost zou blijven. En nu ook zag zij het in, dat zulks nooit met kwaadheid of geweld zou gaan en daarom begon zij met vriendschap en zoete woorden. Zij gaf Jaakske enkele dagen goed eten en drinken en allerhande liefkozingen had zij voor hem over, Het duurde evenwel | |
[pagina 175]
| |
maar zoolang tot zij zijn fijfeltje bemachtigd had. Zij wierp het in het vuur en zeide: - Nu zullen we eens verder zien. Jaakske was er zoodanig het hart van in dat hij een koord nam en in den hof liep om er zich aan een boom op te knoopen. In den hof echter zag hij de plaats waar zijn stiefmoeder eenige dagen tevoren haar schat had verborgen. - Neen, aan mijn jeugdig leven mag ik nog geen eind stellen, zei hij, als 't goud daar voor 't pakken ligt. Hij wierp zijn koord weg, graafde den schat te voorschijn en trok er mee vandoor. Wanneer nu zijn vader, Hanske Van Tichelen, niets meer van hem vernam, begon hij te kermen en te kreunen. Overal achtervolgde hij zijn vrouw en hij vroeg haar: - Wat hebt gij met mijn zoon gedaan? Alle uren van den dag klonken die woorden als een verwijt in haar ooren, zoodat zij het ten slotte niet meer uitstaan kon. Zij besloot er uit te trekken, naar een vreemd land te reizen en den weggeborgen schat mede te nemen. Zij trok den hof in, begon te graven en toen zij vaststelde dat al haar goud en geld gestolen was, verhing zij zich met de koord, die Jaakske er had achtergelaten. Als Jaakske vernam dat zijn stiefmoeder dood was, kwam hij ijlings terug naar huis. Hij vond er zijn vader weer en zij leefden nu voor goed te zamen gelukkig en zonder zorgen. | |
[pagina 176]
| |
![]() Jaakske was meteen aan 't fijfelen.
|
|