De rozenhof(1980)–Willem de Mérode– Auteursrechtelijk beschermd Inhoudsopgave Ter inleiding Opdracht [De nacht is wit; boven den donkren grond] [Van alle bloemen heb ik u verkozen] [Wie weet te kiezen tusschen goed en slecht?] [Als mij geen nieuwe lente op aarde vindt] [Heer, wat mijn verre vaderen misdeden] [Wat 'k van dit leven tot Uw huis wou dragen] [Hij keek niet naar paleizen en naar kerken.] [Die nooit verdwaasd Uw wetten heeft geschonden] [De schoone schenker, met verlegen blozen] [Gij zeidet: eindelijk mocht Ik u vinden.] [Vrijmoedig heb ik in Uw tuin gedwaald] [Ik kan den ganschen dag van rozen zingen.] [O Roos der rozen, bloeiend in Gods hof] [Een hooge bouw van blauw doorschijnend glas] [O lief, de roes wil nog geen einde nemen.] [Dan komt de troostlooze eenzaamheid der nachten] [Is liefde lijden? waarom het te sussen?] [Gooi op de steenen van uw dobbelspel.] [Des daags hebt Gij mijn vrede weggenomen.] [De zee zwalpt op naar 't lachen van de maan.] [Om U heb ik den langen dag geleden.] [Ik droomde niet, of Gij waart in mijn droom.] [Bliksem Uw stralenbundels hel naar mij] [God, hebt Gij van ellendes land zóóveel] [Die boven 't leven niet den dood verkoor] [O naadrend heil, dat ik met vasten zin] [De hemel donkert met een rooden schijn.] [Ge ontneemt mij alle schatten, één voor één] [Mijn God, ik ben zoo lusteloos en moe.] [O liefde, die ik niet verloochnen wou.] [Hoe achterhaal ik wat ik heb gemist?] [Als ik maar weet dat ik van U bemind ben] [Geboorte en dood vraagt slechts een linnen wade.] [Gij zondt Uw heir van ruiters en soldaten] [Ik ben vermoeid van al dit nutloos dwalen] [Heer, liefde hebt Gij van mij weggenomen] [Gij hebt mij zoo vermoeid naar ziel en zinnen] [Gun mij toch van Uw daden rekenschap] [Zij zeggen: ‘wij vergeven, maar ga heen!] [Mijn kreet moet ergens aan den hemel stuiten.] [Liefde, in de baan van uw oneindigheid] [O vaste wetenschap, dat ginder heil is] ['k Zag Uwer lippen schaduwrijke bocht] [Ik huiver voor Uw schoon doorvlamd gelaat.] [Offer noch offeraars hebt Gij van noode.] [Wat baat mij nu mijn smachten en verlangen.] [Mijn handen lagen op uw zachte haren] [Ik toonde Hem den mantel van mijn leed] [Of 'k wakker aan Uw ijzren greep ontkom] [Een felle stip heeft mijnen blik gekruist.] [Bewaar mij voor den waanzin van het recht] [Of ik geleden heb? de loog der smart] [Gij zijt de Zon, en ik de regenwolk] [Als Gij de schelp mijns levens opensteekt] [Slaap poogde machteloos mijn hart te sussen] [Gelijk den wijn dronk Hij mijn zoete leven] [En niemand weent, wanneer de liefdelooze] [Dit is het laatste van 't ellendig leven] [Hij had den hamer in Zijn hand genomen.] [O, wij, gevangenen in 't grauwe leven] ['t Hart, dat niet zwierf, kan nimmer thuis geraken.] [O minnend hart, wil zonder klein versagen] [Nooit kwam een dronk de ziel zóó duur te staan] [Laat mij een strofe wezen in Uw boek] [Wil mij vertroosten met Uw mededoogen] ['k Weet, God vergeeft, hoe snood wij van Hem dwalen] [Dit eene smeek ik U, verteerd van drift] [Ik overtrad Uw wetten achteloos.] [Al zijn wij van een slecht geslacht geweest] ['t Is al vergeefs, al wat ik heb geleden.] [Van alle dwaling die mijn hart mocht dwalen] [O God, dat aardes allerschoonst gewas] [Ik weet wel, dat Gij ergens wacht daar buiten.] ['s Nachts gaat Gij langs de slapende gezichten] [Als zorgen Uw gelaat voor ons verhelen] [In levens loopgraaf zijn wij oud geworden] [Aan andren gaf ik gaarne lach en lied] [De rozen geurde' op wateren altaren] [Dit is het wat mijn bange hart verplet] [Wij hebben onze ziel niet laten vangen] [O lippen, die 'k hartstochtlijk heb gekust.] [Verbitterd waart gij zoo ver weg gegaan] [Wie kent de koop, vóór hij de koopwaar mijnde?] [Wij paaien dood niet met hem goed te noemen] [Wanneer u 't bittre van dit boek verwart] [Ik zag in droom uw magere karkas] [O dood, dat ge u in elk van ons verbergt] [Nu murmelen de beken en de bronnen.] [O lijden, dat wij bevend liefde heeten] [Och, dat het leven als dees avond werd!] [Zij zaten breed op kussens van geloof] [Besnuffel hemels heil maar onverdroten.] [O God, mijn God, geef ons een weinig heul.] [Ik hield mijn lippen in den nacht geheven.] [Daar was geen avond of ik heb mijn oogen] [Ons hart heeft menigmaal het uur geslagen] [Toen ik U, vlammende eglantier, genaakte] [Toen droom de hemel uwer oogen guldde] [Ik lees in 't troostend boek van Uw verbonden] [Wiè u beminnen moge in 't lange leven] [Gij zijt een God, Die U verborgen houdt] [Ik moet wel weenen, wijl Gods hand u brak] ['t Was heldre nacht, de hooge hemel deinde] [Gij glimlacht, wijl 'k mij in Uw schoon verheugde?] [O zalige avond, de verdwaasde lippen] [En in mijn droomen vormt mijn arm de bocht] [Ik min de rozen en den rooden wijn.] ['k Genoot de weelden van het zwaar verdriet] [Schuilt er in alles wat wij lijden moeten] [Toen de avond wenkte en alle sterren wonken] [O, dat ik eindelijk vertrekken kon.] [De jacht is open, wanneer sluit zij weer?] [Hij zou mij geven wat mijn hart verkoos.] [De rozen rilden, en de blanke dauw] [O God, dat Ge eindelijk genadig waart!] [Gij wilt niet, dat ik moedloos tot U kom.] [Van alle dwalingen en alle zonden] [Gij zeidet trouw: Ik wil uw broeder wezen.] [Wij zijn in oorlog, help ons, sterke Strijder.] [Dat deze nacht mijn droom door u bewoond werd.] [Ik zal uw oogen zien, zoolang ik leef] [Gij hebt mijn leven aldoor doen bezwaren] [Leid mij niet in verzoeking, houd mij staande] [Wanneer mijn hart voor liefde en leed bezwijkt] [Gij weet het, wat mijn bloed niet waagt te zingen.] [Uw schoonheid stond voor aller oog te prijk.] [Die niet kan offeren, hoe zou zijn schrale] [Glanzend gelaat, dat ik niet meer zal kussen] [Ik kan niet loochenen, dat ik u min.] [Al mag mijn leven ook te gronde gaan] [Zij hebben in hun leer U opgevangen] [O dwaas, die in den schoonen spiegel kijkt] [Wij wisten niet van bitterheid en schrik] [Het licht vlamt op in hutten en paleizen.] [Of dag zich der gedachten meester heet] [Hoe zoude ik ooit uw heerlijkheid vergeten?] [Ook deze bloei van liefde gaat voorbij] [O liefde, nu 'k de wereld moet ontzwerven] [De donkerheid bedekt het schoone licht.] [Neem weg het branden van ons weenende oogen] [Gij kunt verlangens roepen niet meer hooren.] Sluiting