Ter inleiding
Vier regels bieden weinig plaats om een gedachte onder woorden te brengen. De dichter Willem de Mérode (1887-1939) had bijna altijd meer ruimte nodig om in een gedicht aan zijn trekken te komen. Vooral in zijn eerste periode, tot ongeveer 1924, was zijn stijl breed, bont, romantisch. Na 1924 versoberde hij. Zijn gedichten werden strakker, harder.
Tussen de beide brede zijpanelen van zijn dichterlijk werk bevindt zich een klein middenpaneeltje, bijna niet meer dan het scharnier tussen de hoofdpanelen. Het is de bundel ‘De Rozenhof’, die kenmerkend is voor de overgang in De Mérodes leven en werk. De bundel èn de ommekeer vielen in 1924.
Liefde, hartstocht, schoonheid, berouw, aanklacht, verzoening, dat zijn de elementen waaruit deze vierregelige gedichten (kwatrijnen) bestaan. In de vroegere bundels had hij deze motieven vele keren in veel langere verzen uitgewerkt. Nu, op het draaipunt van zijn leven en werk, nam hij ze opnieuw met grote intensiteit op in een van de meest strakke vormen die de literatuur kent: het kwatrijn. Inhoudelijk sluit ‘De Rozenhof’ volledig aan bij de eerste periode van zijn dichterschap. Wat betreft de vorm staat De Mérode al bewust in de tweede periode, die van de inperking, de tucht over het woord. Het scharnierende middenpaneeltje in zijn werk toont een rozenhof opgebouwd uit strakke perkjes.