Het nut der tegenspoeden, brieven en andere gedichten(1762)–Lucretia Wilhelmina van Merken– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 318] [p. 318] Dankbetuiging aan de zangnimf van den heere Bernardus de Bosch, voor haare troostryke verlustigingen. Nog dekt de nacht der tegenspoeden Myn ziel als met een donker kleed; Elk uur verzwaart myn harteleed; De stormen houden aan met woeden, En feller stormen staan gereed. Een reeks van lange en bange jaaren Verteert myn leven in verdriet, Terwyl myn oog van traanen vliet; Myn hand vergeet haar citersnaaren, En myne Zangster troost my niet. [pagina 319] [p. 319] Och..! maar wat stem weêrhoud myn treuren? Wat Geest, tot mynen troost gericht, Zingt my de traanen van 't gezicht? My dunkt de zwarte wolken scheuren: Ik zie een' flaauwen straal van licht. Wat onweêrstaanbaar kunstvermogen Verzacht myn droefenis en pyn? Zou 't Vondels blyde Dichtnimf zyn, Die tot ons weêrkeert uit den hoogen, Of 't juichen van een Serafyn? Wat troostzang kan my 't hart dus streelen? De drift van myn verdriet bedaart! ô Gy, die zwier aan juistheid paart, Gewis uw zielverrukkend speelen Brengt Englenblydschap hier op de aard'. Dat troostmuzyk brengt my te binnen, Hoe 't mededoogenloos verdriet Vergeefs zyn scherpe pylen schiet Op hen die God oprecht beminnen, Door wien 't Geloof eene uitkomst ziet. [pagina 320] [p. 320] Hoe danke ik best uw hemelzangen, ô Dichtnimf! die myn smart bedwingt, En mynen geest in kalmte zingt? De Hemel wille uw klanken vangen, Waar gy naar heillaurieren dingt! De deugd is uit uw oog te leezen: Uw kunst, bespiegeld van naby, Verzekert myne ziel, dat gy De Zangnimf van De Bosch moet weezen; ô Ja, 't was haare melody! Ik ken haar aan die nette trekken, En aan dien onbedwongen zwier; De galm van haar gewyde lier Kon, lang voorheen, myne aandacht wekken; Gantsch Neêrland eert haar heilig vier. De Bosch, ik moet uw Dichtnimf danken, Wier zang een wyl myn klagten stuit; Haar kunstmuzyk voert wondren uit. Zing voort..., ik luister naar uw klanken, Als naar een hemelsch troostgeluid. mdcclviii. Vorige Volgende