| |
| |
| |
Ter bruilofte van den heere Wilhem van Maurik, en jongkvrouwe Josina Messchert.
Toen des aardryks morgenstond
Reine Liefde neêr zag daalen
Op den Paradyschen grond,
Daar een Rei van Zaligheden
Zweefde langs de groene paên,
Nam Natuur, op 't hoogst te vreden,
Haar bevalligst wezen aan.
't Eerste Paar, toen zonder smetten,
Door de gulle Vreugd geleid,
Eerde, met eerbiedigheid,
Juichende de Liefdewetten:
| |
| |
Vrede en Blydschap streelden 't oor
Met gewyde Bruiloftszangen,
Telkens door 't gevederd choor
In hunn' hoogen toon vervangen.
De Onschuld, zich geens kwaads bewust,
De achtbre Godvrucht, wys en heilig,
De eedle Trouw, voor Ontrouw veilig,
Woonden by de stille Rust.
De Eigenschappen, die wy looven,
Toen door Twist noch List gestoord,
Daalden uit het Hof der Hoven;
Bragten t'saam de Heilëeuw voort.
Kan men van dat heil nog zingen,
Nu de trouwlooze Eigenbaat
Heerscht, met Afkeer, Nyd en Haat,
By ontelbaare Echtelingen?
Reine Liefde, wreed vertreên,
Kan dien hoon niet meer gedoogen,
Wenkt reeds all' haar Zaligheên
Met zich weder naar den hoogen,
| |
| |
Duizend Driften, die het hart
Der Gehuuwden steeds verwinnen,
Kluistren veeler blinde zinnen;
Baaren telkens nieuwe smart.
Elk dier Zielsgeweldenaaren
Trekt hen, dikwerf onverhoeds,
Vleijend, naar zyn snoode altaaren;
Boeit hen aan zyn zegekoets.
Wat zou, in dees duisterheden,
Daar het hart, zo wreed beroerd,
Met zichzelf den oorlog voert,
De echte Liefde hier beneden
Nog doen blyven, daar de Deugd
Met haar en haar Hemelreijen,
Kort na 't zoet der Bruiloftsvreugd
Dikwerf om dien echt moet schreijen.
En echter houd de Liefde wacht,
En vest haar hoop, nog in dees dagen,
Op 't kleenste en beste deel van 't sterfelyk geslacht:
| |
| |
En echter houd de Liefde wacht,
En wil dien snooden Stoet verjaagen.
Het hart, in 't huuwen haar gewyd,
Getrouw aan haaren dienst geheiligd,
Bewaart haar zuivre wet, ten trots van bitsen nyd:
Het hart, in 't huuwen haar gewyd,
Blyft voor der Driften magt beveiligd.
Zy vest daarïn haar' hoogen troon,
Met Vrede en Vreugd en Zaligheden:
Dus schenkt zy aan dat hart een duurzaam heil ten loon:
Zy vest daarïn haar' hoogen troon,
En vormt het tot een lustryk Eden.
Zo kroont zy thans 't roemwaardig Paar,
Waarop en Maas en Amstel boogen;
En bind hun harten t'saam voor 't heilig Echtältaar;
Zo kroont zy thans 't roemwaardig Paar
Met ryken zegen uit den hoogen;
Van Maurik, die geen' lof begeert,
Die door zyn ootmoed word verheven,
Huuwtzy aan Messcherts Telg, die Godvruchts wetten eert,
| |
| |
Van Maurík, die geen' lof begeert,
Zal zy met Messchert bly doen leven.
Zo zien we, in 't algemeen verloop,
Daar we om 't verlies der Heilëeuw treuren,
De Liefde nog gesterkt door welgegronde hoop;
Zo zien we, in 't algemeen verloop,
Haar 't hoofd op nieuw ten hemel beuren.
Zy, door Van Mauriks deugd bekoord,
Heeft, in den stoet der Jufferschaaren,
Een dierbaar Echtjuweel, hem waardig, opgespoord:
Zy, door Van Mauriks deugd bekoord,
Kroont beiden voor haar feestältaaren.
Josina, all' zyne achting waard,
Zal, nevens hem, de waereld leeren
Dat zuivre Liefde nog gehuisd blyft op deeze aard':
Josina, all' zyne achting waard,
Zal, nevens hem, haar wetten eeren.
En, of dit zedig Paar 't verbied'
Dat wy hunne eedle gaaven maalen,
| |
| |
Het vlugge lofgerucht verzwygt die echter niet:
En, of dit zedig Paar 't verbied',
Nog kroont de Deugd hen met haar straalen.
Als Schoonheid huuwt aan zuivre Deugd,
Als Godvrucht Wysheid kan bekooren,
Dan leeft, dan zweeft de Trouw in wenschelyke vreugd:
Als Schoonheid huuwt aan zuivre Deugd,
Dan word de gouden tyd herboren.
Reine Liefde! hoor myn beê,
Daal, ei daal thans uit den hoogen,
Kroon dees welveréénde Twee
Met uw' voorspoed, vreugde en vreê,
In de gunst van 't Alvermogen!
Schenk hen 't wenschlykst Echtgeluk
Dat op aarde ooit wierd geboren;
Laat der driften prangend juk,
Ramp noch onheil, rouw noch druk,
Ooit hun waar genoegen stooren!
| |
| |
't Heil van dit gezegend Paar
Ruste op onverwrikbre gronden!
Zo verheug' zich de Englenschaar,
Dat, op nieuw, by 't echtältaar
Liefde en Eendragt word gevonden!
Eerst aan 't Paradys geschonken,
Zy hunn' Echt altoos bereid!
Doe hen, door uw wys beleid,
Duurzaam in Gods liefde ontvonken!
mdccli.
|
|