Het nut der tegenspoeden, brieven en andere gedichten(1762)–Lucretia Wilhelmina van Merken– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 214] [p. 214] Danköffer aan den weledelen gestrengen heere Pieter Boddaart, griffier van den Ed. Leenhove van Vlaanderen en raad ter admiraliteit, toen 't hem behaagde my zyne stichtelyke gedichten toe te zenden. ô Hoofdjuweel der Zeeuwsche Dichtrenschaaren! Hoe dank ik best uwe onverdiende gunst, My toegevloeid met Zeelands blyde baaren? Hoe dier verpligt me uw gadelooze kunst! Wat deed u toch aan my gedenken? Wiens raad bewoog uw heusheid, my De vruchten van haar' geest te schenken, In uw gewyde Poëzy? Dan, uit wat bron die gunststraal zy gereezen, 'k Aanvaard uw gift met waare erkentenis; [pagina 215] [p. 215] Uwdierbre gift, die in 't opmerkend leezen My onderricht hoe vroom uw inborst is. Hoe grootsch 't gerucht u ook mogt maalen, Uw roem verdient nog hooger rang: Men kent de Zon aan haare straalen, De Leeuwrik aan zyn' schellen zang. Zo ken ik u, wiens heusheid ik moet danken, En uwe deugd aan uw gewyde leer, Uw schoone kunst aan haar verheven klanken, Uw Godvrucht aan haar' yver voor Gods eer; Zy doen ons u met luister kennen, ô Godgeheiligde Boddaart! Daar gy op Cherubynen pennen Al juichende ten Hemel vaart. De waereld trekk', met vleijen en gebeden, Het wanklend vleesch, dat dikwerf rugwaart ziet, De ziel, verliefd op hooge zaligheden, Treed Soär in en denkt om Sodom niet: Zy, door des Heilands zoenbloed heilig, Schoon 's ligchaams kiel te barsten stoot, [pagina 216] [p. 216] Blyft midden in de schipbreuk veilig, Vind zelfs het leven in den dood. Welzalig, die in uw geluk mogt deelen! Zo diep als gy in 's Hemels gunst mogt staan! Het beste pand den trouwsten Borg beveelen, En naar den dood als naar een feestmaal gaan! De onschatbaare eerkroon spreid haar straalen En schittert met haar glansryk licht, Uit de onäfmeetbre hemelzaalen, Bereids van verre u in 't gezicht. ô Heilryk Boek! ô nooitvolpreezen Schryver! Hoe sticht gy 't hart, hoe dier verpligt ge my! Duld dat ik u met ongeveinsden yver En diep ontzag myn needrige achting wy', Eene achting uit uw deugd geboren! Wat heil voor myne oprechte ziel, Zo u die eerbied mogt bekooren, Gelyk uw heusheid my geviel! Indien myn zang, naauw' waardig om te noemen By Dichters met een' hoogen geest bedeeld, [pagina 217] [p. 217] 't Geluk geniet dat ze op uw gunst moog' roemen, Dan word myn hart door waare vreugd gestreeld; Dan word misschien voor 's Naneefs oogen Myn naam nog door deez' lof vermaard: Van Merkens telg mogt vrolyk boogen Op de eedle vriendschap van Boddaart. mdccxlix. Vorige Volgende