Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 6
(1806)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
Bijlaage VIII.
| |
[pagina 213]
| |
I.
| |
[pagina 214]
| |
Verwonderd zag ik toen Gods Zonne zinken
Van lieverlêe als in een Zee van goud.
Blij en verrukt zag ik haar weder rijzen,
En schildren aan de kim het morgen - rood;
En dacht dan aan den goeden God en Vader,
Hem, die mij schiep, en ook die schoone Zon,
En alle deeze Hemels paerelsnoeren,
Die weemlen uit zijn hand, van Pool tot Pool.
Toen badt mijn jonge lip, met kinder aandagt,
't Gebed, mij door mijn Moeder vroom geleerd:
O goede God! o laat mij altijd streeven
Om wijs, om goed, om u getrouw te zijn!
Zoo bad ik voor mijn' Vader, voor mijn Moeder,
En voor mijn Zuster, en de gansche stad;
Voor Prins en Koning, en den zieken armen,
Die krom en zuchtende voorbij mij ging.
Maar weg zijn de onschuld-volle kinderdagen!
Met hun mijn rust, met hun mijn vrolijkheid
Voor eeuwig weg! nu blijft mij slechts 't geheugen;
God! laat mij dit tog nooit verliezen, nooit!
Den 17 Sept. 1797. |
|