Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 6
(1806)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
Eerste tooneel.
christjern
alleen, die met verschrikking ontwaakt
Waar ben ik? - Hemel, help! - wat wreede plaagen-heiren,
Die zweeven voor mijn oog, en raazen in mijn borst!
Is daar een God? - een God, wiens stem
Met dreiging zijner wraak den. Overtreeder angstigt?
Hou op, geweeten! - slaa, geweeten, minder hard! -
Maar welk een schande! zwakheid! Ben ik 't wel? -
Is het wel Christjern, die zich bang maakt
Voor deezen ijdlen schimmen - hoop,
Die door 't verdikte bloed zich in de harsnen vormt,
Als slaap het licht des geests verduistert? -
Neen, moge een blind gemeen in 't slaan der hartaâr zien
Een duistre geesten-schaar, verdicht door onze Priestren,
Om te doen achten eene Leer,
| |
[pagina 125]
| |
Die Troon en Altaar heeft gevestigd;
Maar een verstandig hoofd lacht met die beuzeltaal!
Neen, Magt, Magt is de God, voor wien een Vorst moet knielen:
Een God, dien ieder eert, schoon hij geen Templen heeft!
De God, die mij den weg naar Zwedens zetel wees:
Die 's nijds gedreig trotseert, 't geklag des noods kan smooren.
Ja, vruchteloos verheft zich tegen mij de zwakke,
Daar ik in Magt mijn' rugsteun vind.
Vermeetle Gustaaf, sidder;
Mijn hand zal op deez dag
Genadeloos kastijden
Uw stoute hovaardij.
Uw Vaderland zal vallen
In spijt van al uw moed,
Den laatsten drop verzwelgen
Van 't vrije Zweedsche bloed.
O ja! de Maar zal draagen
Tot voor het laatst geslacht,
Bij 't schittren mijner eere,
De schande van uw naam.
| |
[pagina 126]
| |
Tweede tooneel.
Christjern. Norrey.
norrby.
Ik heb den last volbracht, mij door u voorgeschreeven:
Christina's hand wordt weêr door ketenen gekneld,
En Wasa's Moeder wordt op 't schip bewaard. -
Mijn oog, en mijne ziel, die eenigsins gelet heeft
Op Gustaaf en zijn dapper Heir
Heeft in hun wilden blik bespeurd, met veel verbaazing,
Die stoute vrijheidszucht, dien sterken lust tot wraak,
Die hen met meer vervult dan menschelijken moed. -
Nog langer op dit Volk en dwang en dreiging oeffnen,
Zal zijne raazernij slechts dubbel uit doen bersten.
Ik las in Gustaafs ziel, - Stout, maar met dankgevoel,
Zo gij zijn Moeder hem nu nog terug zondt,
Zou, door uw gunst geraakt...
christjern.
Wat! - in Verraaders handen
Ik zelf?... Gaa, laat men 't schip doen naadren bij het strand;
Daar sluite men haar, hoog op het verdek, in ijzer;
| |
[pagina 127]
| |
En laat men, zo zich slechts een blijk van aanval wijst,
Haar bloed voor 't oog haars Zoons vergieten! ...
norrby.
Neen, Christjern, deeze pligt is niet voor mij gemaakt. -
Ik ben Soldaat, maar Beul kan ik niet worden. -
Ik leerde trouw zijn, maar getrouw zijn zonder schand.
Beveel: - ik vlieg verheugd in duizend doods, gevaaren;
Mijn goed, mijn leven, bloed, in niets moet gij mij spaaren:
't Hoort al mijn' Koning toe: - mijn deugd alleen aan mij!
duo. christjern.
Hoe! en gij vreest niet uw trouw mij te weigren?
norrby.
Ach! laat mijn bede u het harte beweegen!
christjern.
Schandlijke, beef! Ik heb reeds in uw ziel
Al haare valschheid, haar laagheid doorkeeken;
| |
[pagina 128]
| |
norrby.
Minder nog vrees ik de wraak, mij verkondigd,
Dan 't gevaar, dat uw welzijn bedreigt.
beiden.
O Hemel! zal midden in d'angst dan
MijnVolk mij geen hulpe meer biên?
Maar ik zweer het bij wraak en vernieling,
Uwe loosheid zal vruchteloos zijn.
O Hemel! wat vreesselijk noodlot!
Waar voert u ditraazen tog heen?
Maar ik zweer, 'k zal in dood en in plaagen
U bijstaan, ook tegen u zelv'.
christjern.
Ja, 'k weet uw oogmerk thans; gij zoekt mijn Volk te vleiën,
Om trouwloos op mijn' val te vestigen uw magt.
norrby.
Ik zocht van u slechts te verwijdren
Den haat, die binnen kort uw grootheid vellen zal.
christjern.
Gij dreigt mij; - maar verneem, ik zal uw hoogmoed snuiken.
Wacht! ketent hem. -
(De Wacht, die binnen getreeden was, trekt met verschrikking terug.)
Maar hoe! - gij beeft op zijn gezicht? -
| |
[pagina 129]
| |
norrby,
die vrijwillig vooruit gaat, om zich te laaten boeijen.
(Tegen de Wacht.)
(Tegen Christjern.)
Gehoorzaamt uw Monarch. - In een zoo neetlig lot,
Moest men geen hand verwerpen ... Maar uw blinde gramschap
Wekt mijnen spijt niet op; - neen, mijn ontferming slechts. -
Kunt gij mijn' ijver, ep mijn' trouwen dienst vergeeten,
Ik zal mijn eer en plicht tog steeds indachtig zijn.
christjern.
Soldaaten, voort!
norrby.
Vaarwel! ...
(Hij wordt weggevoerd)
christjern,
tegen de Wacht.
Het is om uwe hoofden
Te doen, zo hij ontsnapt! - Nu! van 't gebod der wraake
Worde ik dan zelf de tolk ....
(Een dikke duisternis spreidt zich over het Tooneel. Terwijl Christjern de opening van de Tent nadert, rijzen de Geesten der twee vermoorde Ribbingen uit de Aarde, en stuiten hem den weg. Het zijn jonge kinderen, gekleed in witte lakens, en bloedig om den hals, met Aangende hairen, en elkander omvattende.
| |
[pagina 130]
| |
Derde Tooneel.Christjern. Verscheiden geesten,
die na elka^ar gezien worden, en weêr verdwijnen.
christjern.
Maar welk Gezicht, o God! -
de geesten der twee jonge ribbingen.
Uit der duistren graven wooning
Heffen wij ons op tot wraak.
Wreede! hoop op geen verschooning;
't Uur der straf is reeds bestemd.
Jonkheid, onschuld, smeeking, traanen,
Al wat perst tot mededoogen
Kon uw haat geen weêrstand biên.
Maar een God en Vader, - beef!
Zal ons bloed terug begeeren.
Barbaar!
Vlucht en sidder.
de geest van sten sture,
onder een wit laken gekleed in een harnas en purperen mantel; het hoofd ontbloot, en de zijde bloedig.
O gij, wiens dwinglandij op 't vreemde middel dacht,
Om, zelfs voorbij het graf, uw wilde woede te uiten,
| |
[pagina 131]
| |
Zie vóór u eenes Ridders schim,
Van wien gij 't koude stof beleedigde en bevlekte.
(De Geesten der Zweedsche Edelen, die op Christjerns bevel in het bloedbad van Stockholm vermoord wierden, rijzen uit de Aarde op.)
choor van geesten.
Gij zult niet strafloos langer raazen,
Trotseerende des Hemels magt,
Gij waart van 's Aardrijks schrik een voorwerp:
Wordt nu een voorwerp van zijn' hoon!
de geest van sten sture.
Vergeefs zoekt gij dien val te keeren,
Dien u de God der wraak bespaart.
choor.
Deez' dag zal Gustaafs hand u stooten
Van den door u bevlekten troon.
Barbaar!
Vlucht en sidder!
de geest van joachim brahe.
Het leven naamt gij mij wel weg,
Maar kondt mijn' haat niet onderdrukken,
Mijn wraak leeft zelfs nog in den dood.
choor.
Barbaar!
Vlucht en sidder!
| |
[pagina 132]
| |
de geest van eric wasa.
Mijn Geest zal in het strijdperk zweeven,
En waaken voor 't behoud mijns Zoons.
choor.
Barbaar!
Vlucht en sidder!
(Christjern heeft den geheelen tijd de uiterste ontroering betoond. Dan verbergt hij zijn aangezicht in den mantel, dan schijnt hij door zijne gebaarden het medelijden der Geesten aan te roepend.)
christjern.
Ach woedend Heir, houdt op! - houdt op mij te vervolgen! -
In welken afgrond vliên? - In welk een diepte schuilen? -
(Hij werpt zich achter over op zijn bed, strekt de armen uit, en schijnt hen met de hevigste gemoedsbeweegingen terug te willen drijven.)
choor van geesten.
Tyran, die uwen boezem sloot
Voor 't noodgeroep der onderdrukten;
Hoor nu den dood en de vervloeking
In 't geen uw eigen hart u zegt!
| |
[pagina 133]
| |
Gij zult ons in den strijd zien zweeven,
Om onzer Zoonen schild te zijn.
Barbaar!
Vlucht en sidder!
(Zij zinken in de Aarde neder. Ter zelver tijd hoort men het geweer lossen, en van verre Trompetten, die alarm blaazen.
choor
achter het Tooneel.
Spoedt u, spoedt u in 't geweer,
Want de vijand is nabij,
| |
Vierde tooneel.Christjern. Een officier, die met drift op het Tooneel komt.
de officier.
Ach! weet, mijn Vorst, dat op ons leger
De stoute Gustaaf reeds een' dollen aanval deed:
Men heeft nog naar de poort der stad
Maa éénen weg ter redding open.
christjern,
nog verschrikt door het Gezicht.
Ach! spooken, geesten, toverwerk; - genaâ! genaâ!
Mijn borst, door wurmen afgeknaagd, mijn bloed, en traanen,
Wat wilt gij meer? -
(Hij koomt een weinig meer bij zich zelven.)
Maar Hoe? verwart een droom mij langer?
(Hij bemerkt den Officier.)
Wat brengt gij? - Zeg mij! spreek...
| |
[pagina 134]
| |
de officier.
Ach! toeven wij niet meer!...
choor,
achter het Toonel.
Hemel! help! o wat ellende!
't Leger is in 's vijands magt.
Vallen we uit, om ons te redden,
Spoedt u, spoedt u in 't geweer.
christjern.
Hoe schreeuwt men zoo?...
de officier.
Uw moed zal mijnen raad verwerpen;
Vergeef mij echter in deez' tijd van nood mijn' raad: -
Van binnen Stockholms muur ons snel terug te wenden,
Dit is de weg, die slechts de zege mooglijk maakt.
christjern.
Wat zegt gij? Hoe! - Zou ik de vlucht voor Gustaaf neemen? -
Een millioen Rebellen, ja de gantsche magt
Der Aarde kan mijn ziel niet met die vrees vervullen,
Die dat Gezicht alleen voor mijne zinnen bracht.
(Na eene poos stilte, om zich op nieuw te herstellen, zet hij den helm met een trotsch gelaat op het hoofd.)
Gaa mijne lijfwacht samenroepen;
Ik wijs mij zelv' terstond aan mijner benden hoofd.
| |
[pagina 135]
| |
Vijfde tooneel.De voorigen. Een ander officier met dezelfde drift.
de laatste officier.
Vliedt, Koning! zo gij niet in Gustaafs hand wilt vallen:
Vliedt! - in een oogenblik is 't niet meer vluchtens tijd.
Ons leger is vernield, ons volk terug gedreeven,
En Norrby, door 't geweld van onze Deenen zelfs
Uit d'arm der Wacht ontrukt, en van zijn boeijen vrij,
Heeft naar de vloot zich snel begeeven. -
De liefde van zijn Volk, zijn aanzien en zijn spijt:
Dit alles dreigt u, - maar de dappre Gustaaf 't meest,
Voor welken alles bukt en wegsmelt.
christjern
Ik gaa; - indien dit zwaerd hem niet ter neêr kan slaan,
Zal hij ten minsten geen goedkoope zege winnen.
(Tegen den eersten Officier.)
IJl spoedig naar de vloot. Zeg Sevrin Norrby aan,
Dat ik zijn misdaad nog vergeeve,
Indien hij snel onder de bijl laat stroomen
Het bloed, dat ik veröordeeld heb.
| |
[pagina 136]
| |
(Tegen den anderen.)
Gaa, haast u, vlieg - en gij, ijl naar de Vesting:
Beveel Christina's wacht, hoog van des torens top
Die prooi van boven neer te werpen. -
Bij 't zien van 't bloed der Vrouw, en haar verscheurde leên,
Beeft de Verraader, en ik stuit hem in zijn' loop.
| |
Zesde tooneel.Het Tooneel verändert, en stelt de Vesting van Stockholm voor, door torens geflanqueerd. Op den achtergrond ziet men het slot, den torén de drie Kroonen, en de spitsen van de St. Nicolaas en Ridderholms Kerken. De Zee is aan 't eind, op welke een deel van de Deensche vloot voor anker ligt. Gustaaf en zijn volk.
gustaaf.
Vrienden, haast u, met drift in 't strijden!
's Hemel God bestuurt ons geweer;
Vrienden, haast u, het is de tijd nu,
Lauren wachten u, Christjern vliedt,
choor
van Zweeden.
Voort, ten storm', wij saam verënigd!
Gustaaf leidt ons, de zege is hier.
Welk een Zweed waagt het te wanklen
Op het moedige Voorvaders pad?
| |
[pagina 137]
| |
(Men richt de Stormladders op. De Deenen werpen Granaaten op de belegeraars; deezen bedekken zich met hunne schilden, de ladders worden om ver geworpen; een gedeelte der Soldaaten stort neder, en de aanval wordt terug gedreeven.)
choor.
Wat? zou het kroost der Gothen bezwijken,
Vluchten voor 't staal van een' siddrenden slaaf?
Neen, vallen we aan, wij saam verëenigd.
Wraak en vrijheid is straks ons deel.
(Zij voeren Canonnen aan, die eene bres in den muur vormen, en laaten de Stormladders op nieuw weder oprijzen. De Deenen beginnen aan 't wijken te gaan. Gustaaf vat zelf de Zweedsche banier, houdt ze in de eene hand, houdt met de andere het schild boven zijn hoofd, en klimt, door zijne Soldaaten gevolgd, tot aan de bres. Boven op den muur geraakt zijnde, houdt hij aldaar de banier om hoog; de Deenen verlaaten de bres en de muuren, en, terwijl een partij Zweeden door de opening heendright, trekken de anderen, door Cavallerie gevolgd, over de valbrug, die voor hun neêrgelaaten was, binnen.
gustaaf,
terwijl hij den Standaart in de hand houdt.
Vrienden, volgt uwes Veldheers noodlot!
Nog een aanval, en onze is de dag.
| |
[pagina 138]
| |
choor van soldaaten,
die hem in het stormloopen volgen.
Ja, wij volgen ons' Veldheers noodlot:
Als ge ons leidt, is de dag aan ons.
choor van zeweeden en deenen
onder het stormloopen.
zweeden.
Vlucht, gij vijanden! dood en vergelding
Vlogen 't spoor eenes dappren Zweeds.
deenen.
Gustaaf nadert; dood en vergelding
Stroomen hevig in 't spoor des Helds.
gustaaf,
terwijl hij den Standaart op den muur plant.
Onze is de dag! Onze is de dag!
choor van beide heiren.
zweeden.
Kiest nu ras tuschen sterven en vluchten!
Onze, onze, onze is de dag.
deenen.
Vlucht tog, vlucht tog! O vreesselijk noodlot!
Andre redding is niet meer daar.
| |
Zevende tooneel.Het Tooneel verändert, en stelt het inwendige van Stockholms buiten-muuren bij de Vestingspoort voor. Christjern, met zijne Hoofdmannen en eenige weinige Soldaaten, koomt binnen, en blijft midden op het Tooneel staan.
christjern.
Koomt, haast u herwaards! Stelt u hier,
Wacht af den aanval der vermeetlen!
| |
[pagina 139]
| |
Twee van de hoofdmannen.
't Is rukloos tegen 't lot te strijden;
De dood alleen verwacht ons hier.
| |
Achtste tooneel.Een deensch officier. De voorigen.
de officier
tegen Christjern met de uiterste hevigheid en ontroering.
Vliedt ijlings weg van hier. - Uw vijand en uw Volk,
't Is alles in dit uur u tegen.
Afgronden oopnen zich. De dolk van het verraad
Heeft Sevrin Norrby's hand gewapend.
choor.
Vliedt weg! het is vergeefs, te strijden
Met Norrby's arm en Gustaafs heir.
christjern.
Neen, 'k zweer bij Hemel en bij Aard'
'k Zal op 's Verraaders aankomst wachten.
een van de soldaaten.
Zie daar zijn troep.
een ander.
Daar klinkt zijn stem!
| |
[pagina 140]
| |
Negende tooneel.Sevrin norrby. De voorigen.
(Sevrin Norrby, met den degen in de hand, van eene talrijke bende gevolgd, koomt op het Tooneel storten. Beide troepen houden zich stil onder het geweer. Maar Christjern springt vooruit om den degen door Norrby's hart te stooten; deeze ontwijkt den stoot, en werpt zijn' degen voor Christjerns voetch.)
norrby
met ontroering.
Wat raazernij! - Weläan, zie hier, zie hier mijn borst. -
(Hij ontbloot zijn borst.
(Met tederheid.)
Ik ging voor uwe redding strijden.
(Christjern met verbaazing, berouw en vreugd, omhelst Norrby, en geeft hem zijn' degen terug. De Soldaaten intusschen betoonen nog hunne vrees.)
choor.
't Is vruchtloos tegen 't lot te strijden,
Een wisse dood verwacht ons hier.
norrby.
Staat niet uw Koning aan uw zijde?
En is uw hoop geheel te niet?
| |
[pagina 141]
| |
soldaaten.
Van moed en zwaerd wat hoop te wachten,
Daar 't sterven onvermijdlijk is?
christjern.
Weläan! zoo valt dan aan mijn zijde!
Uw pligt en eere vordren dit.
choor.
Weläan! wij vallen aan uw zijde,
Met u te sterven is onze eer.
(De strijd neemt op nieuw een begin. De Zweeden en Deenen drijven elkaâr beurtelings terug. Eindelijk is Christjern genoodzaakt de vlucht te neemen, en het geheele Heir van Gustaaf, met geschut en volle Musiek, trekt de Vestings-poort binnen. De Dalecarliërs sluiten den togt.)
| |
Tiende tooneel.Het Tooneel verändert, en stelt de Haven van Stockholm voor. Aan de ééne zijde ziet men het Slot met den toren De drie Kroonen; aan de andere zijde de St. Nicolaas-kerk. In den achtergrond vertoont zich de Zee, en een gedeelte van Christjerns vloot gereed om het anker te ligten. Verscheiden sloepen schijnen te wachten, om de Deenen aan boord te voeren. | |
[pagina 142]
| |
christjern,
door zijne Lijfwacht gevolgd.
Waar heen? Waar heen, vertsaagde benden?
Staat uwen Koning bij! - Maar neen; ik roep hen vruchtloos.
(Onder het voorgaande Recitatief hoort men op een' afstand het gedruisch van Pauken, trommelen en klein geweer. Dit gedruisch, zoo wel als het zegegeroep der Zweeden, nadert allengskens. Men ziet de Deenen over het Tooneel loopen, en naar de haven de vlucht neemen. De Officieren verzamelen hen, en brengen hen naar den strijd terug. Anderen werpen zich in sloepen, in haasten zich naar de Vloot.)
choor van zweeden,
die zich nog niet vertoonen.
Triumph! Triump! Eer! Overwinning.
(Men ziet over de Stadsmuuren eene hevige beweeging van pieken en snaphaanen. Verscheiden Deenen worden van de muuren nedergestort, en de boom wordt toegeslooten. Vrouwen, zoo wel als Mannen zonder helm, dringen sterk tegen het Deensch Garnisoen aan.)
christjern.
Weläan! nog hoort het Slot mij toe;
Zijn vaste muur zal nog een vrijstad mij verleenen.
| |
[pagina 143]
| |
(Terwijl hij de Slotpoort nadert, hoort men vlak voor dezelve inwendig een Zegegeroep. De Deensche Sandaart op den toren De drie Kroonen valt neêr, en de Zweedsche word opgeheischt. Christina Gyllenstjerna, treedt op een Balcon boven de poort te voorschijn.)
chooor
van binnen het Slot.
Gustaaf leeve! Onze is het Slot.
| |
Elfde tooneel.Christina gyllenstjerna. De voorigen.
Tyran, vlie heen! - geen hoop is u meer oovrig. -
Weet, deeze burgt, die gij nog redden wilt,
Is niet meer uws. - Dit Volk, dat uwe ketens torschte,
Heeft heden met geweld zich zelv' verlost. -
Ik haat u veel te zeer, om uwen dood te wenschen.
Dus vliedt van hier! - gedenk, aan 't zwaerd te spaaren
Een leven, dat, gestort in armoê, rampen, smaad,
Voor u een wreede en lange dood zal worden.
(Zij gaat binnen het Slot terug. Christjern, die door haare woorden als door den blixem getroffen wordt, wordt op nieuw uit zijne peinzing opgewekt door het zegegeroep der Zweeden.)
| |
[pagina 144]
| |
choor van zweeden
achter het Tooneel.
Leeve Vrijheid en Vaderland!
christjern
met de uiterste wanhoop.
Wat noodlot, Hemel, worde ik thans geperst te draagen! -
Te vluchten - zonder wraak! o schande en raazernij!
(Hij spoedt zich naar de haven, met eenige weinigen van zijne Ridders en Soldaaten, om zich hals over kop op de Vloot te begeeven. Die hem niet kunnen volgen, leggen hunne wapenen neêr, bij de aankomst der Overwinnaars.
| |
Twaalfde tooneel.Gustaaf. Zweedsche ridders en soldaaten. Christina met de overige gevangenen van het slot. Deensche soldaaten. Stockholms inwooners.
(Gustaaf koomt met zijn' degen in de hand, van zijn Volk verzeld, te voorschijn. De Deenen werpen zich op de aarde, en het geheele Tooneel wordt met Soldaaten opgevuld, die zich aan beide zijden schaaren.)
gustaaf.
Soldaaten! 't is genoeg, laat nu geen bloed meer stroomen.-
't Geen men met eere won, gebruikt men met genaâ.
| |
[pagina 145]
| |
Laat mijne Landsliên en mijn vijanden beproeven,
Dat ik het ben, die hier bevelen geeft.
(Hij steekt den degen in de schede, legt het schild af, en neemt den helm van het hoofd.)
choor.
Triumph! Triumph! Eer, Overwinning!
twee van de vrouwen,
die op het Slot gevangen gehouden wierden.
Wij overwonnen, - dank den Hemel,
Die uit eens Dwinglands hand een' bloed'gen scepter wrong!
Ja, Zweden zal niet langer draagen
Het schouder-persend ijzren juk.
gustaaf.
Ach! - deeze zaalge dag, die vreugd en vrijheid aanbiedt,
Is mij alleen een dag van schrik.
Mijn Moeder! -
gustaaf (O die naam doorboort mij 't harte!
margaretha (O dit woord wekt al mijn smert op!
samen.
Mijn Moeder! is mischien niet meer!
Wordt onze zege en 's Dwinglands schande
Gewrooken heden door haar bloed,
Wat troost wordt mij dan meer gelaaten?
| |
[pagina 146]
| |
christina.
De troost, aan grooten zielen eigen,
De troost, te lijden voor zijn deugd.
(Bij het einde deezer Aria ziet men een' Wapendraager en eene Vrouw op het strand aanlanden, en Gustaaf naderen, Ter zelver tijd gaat de geheele Deensche Vloot onder zeil.)
| |
Dertiende tooneel.
Gustaaf. Cecilia van eka. Een wapendraager van norrby. Ridderen. Soldaaten. Volk.
duo.
cecilia.
Zoon!
gustaaf.
Gij leeft!...
| |
[pagina 147]
| |
cecilia.
En gij zijt hier?
beiden.
Ik mag u dan nog een in deez' mijne armen drukken,
gustaaf
(Wat, na mijn Vaderland, mij 't liefst op d'Aardkloot is.
cecilia
(Een' teedren Zoon, die mij en Zweden waardig is.
gustaaf.
Ik ben mijn pligten nagekomen,
Als eerlijk Ridder, en als Zweed.
Maar, waarde Moeder! ach! waart ge ongered gebleeven,
Ik zelf en de Triumph was mij tot schrik geweest.
beiden.
Maar nu 't gevaaren-heir voorbij is,
Koom' vreugd in onze ziel terug!
Natuur en vrijheid triumpheerden:
Wij leeven nog, met Zwedens heil,
gutaaf.
Maar in mijn armen... zeg... it uwer beulen handen...
Door welk een wonderwerk zijt gij terug gevoerd?...
| |
[pagina 148]
| |
Norrby's wapendraager,
die zich tot nu toe terug gehouden had.
Getroffen door 't gezicht van uwen rouw en deugd,
Zendt d'eedle Norrby zelf u uwe Moeder weder. -
gustaaf.
Wie, hij? - wat hoor ik? - kan dit weezen?
O Hemel! op wat wijs mijn dankbaarheid hem toonen?
(Tegen zijn volk.)
Maakt al onze gevangnen los,
En laat hen, tot zijn loon, in Sevrin Norrby's hand.
(De Wapendraager gaat hem.)
| |
Veertiende tooneel.Gustaaf wasa. Cecilia van eka. Christina gyllenstjerna. Zweedsche heeren en vrouwen. Ridders. Soldaaten. Volk.
christina,
die uit het Slot treedt, gevolgd door de voornaamste Zweedsche Heeren en Vrouwen, die Christjern aldaar gevangen had gehouden.
Koom, Gustaaf, koom! de prijs is vaerdig,
Dien gij met eigne deugden wont;
| |
[pagina 149]
| |
In voorspoed klam, in nood stoutmoedig,
Zijt gij 't die best regeeren kunt:
En wie is meer een kroone waerdig,
Dan die een' Dwingland heeft verjaagd?
choor.
Koom, Gustaaf, koom! de prijs is vaerdig,
Dien gij met eigne deugden wont;
In voorspoed klam, in nood stoutmoedig,
Zijt gij 't, die best regeeren kunt.
Wie is wel meer een kroone waerdig,
Dan die een' Dwingland heeft verjaagd?
algemeen schoor.
Leeve de Held, door wien Zweden verlost is!
Leeve onze Vader! leeve onze Vorst!
Moedig verbrak hij de boeijen van Zweden,
O hunne liefde bescherme hem steeds!
Moge zijn naam zich door de eeuwen verbreiden,
Waardig gepreezen in 't Vrijheids gezang!
Moge zijn deugd bij de Volken verwekken
Afkeer van dwang, tegen Dwinglanden haat!
Hebbe, ter eere van Volk en van Koning,
't Wetboek zijn recht, en de Scepter zijn kracht!
Bloeije zijn stam,
Laat duizenden leden
Bekleeden zijn' Troon!
(Onder did Choor gaan de acht Ridders, die Gustaaf gevolgd waren, en boven genoemd zijn, om hem op hunne schouderen te verheffen. Zij lig- | |
[pagina 150]
| |
ten hem op een schild, 't weld op standaarden gelegd, en met het Zweedsche wapen getekend is. Men herkent deeze Heeren aan de wapenen op hunne schilden, die zij met de ééne hand vasthouden, terwijl zij Gustaaf met de andere ondersteunen. Nadat hij dus het Tooneel rondgedraagen is, wordt hij op een' Troon van Trophaeën verheven, waar hij de Kroon aanneemt, en waar aanzielijken en geringen hem betuigingen aanbieden van de hulde van Onderdaanen.
|
|