Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa. Deel 6
(1806)–Johan Meerman– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Gustaaf Wasa.
| |
[pagina 74]
| |
Cecilia van eka. Margaretha wasa. Anna bjelke. De overige gevangene vrouwen en kinderen.
Choor.
Hemel! Hoor in d'angst ons gejammer!
Zijt gij de troost der verdrukten niet meer?
Zendt ons wraak, of neem ons 't leven,
Breek ons het juk, of eindig ons lot!
cecilia.
Mijn Zoon! Die bloozende zult draagen
Den last van een' doorluchten. naam,
Ik sterf - maar niet omhelsd door u,
Gij leeft - maar 't is een eerloos leven.
margaretha.
Mijn Broeder!
cecilia.
Zoon!
beiden.
Ach! onze stem
Verliest zich in dees' diepe graven;
Ons klaagen dringt niet tot uw hart!
choor.
Ons klaagen dringt niet tot den Hemel;
De dood alleen is onze troost.
| |
[pagina 75]
| |
margaretha
die kaaren Zoon omhelst..
O-gij, geboren om te lijden,
Mijn Zoon! Wat zal uw noodiot zijn?
te gelijk
met de overige Vrouwen, die alle met tederheid haare Kinderen in de armen drukken.
Gij teder kroost! Dat ons ter zijde
Uw jonge klaagstem ook verheft:
Uw leven zal in traanen slijten,
In armoê, smaad en slaavernij.
Hoe-bloedt het hart van uwe Moedren;
Dat z' u geboren zien tot lijden,
Tot offer of tot slaaf bestemd!
cecilia.
Maar zal der keetnen last ook onze zielen drukken?
En kennen wij ons bloed niet meer?
Ja, GustaafGa naar voetnoot(a) is mijn Zoon; - hij leeft; - nog zal zijn moed
Ons uit den kolk der slaavernij ontrukken.
margaretha.
Wat will eens enklen Eedlen deugd
Tog tegen voorspoed van Tyrannen!
Hij stort zich maar met schande neêr;
't Gaat alles heen, - hij zelf, zijn naam en Vaderland.
| |
[pagina 76]
| |
cecilia,.
De haat eens Volks misschien, dat vrijheid kan waardeeren!
De kreet van d'algemeenen nood!...
margaretha.
Die haat is zonder magt, die kreet heeft geen vermogen,
En Zweden is niet meer, na zijner Sturen dood.
cecilia.
Men zegt, dat Sture's Zoon in zijnes Moeders armen
Bij onze bergbewoondren schuilt;
Dat wraak, en wraak alleen deez' Volks verlangen zij.
anna.
Misschien zal God zich nog ontfermen,
En de verlossing is nabij.
cecilia en anna.
Ach ja! - de Hemel heft uit eenes Dwing-lands strikken
Zijn leven niet vergeefs gered.
alle drie.
Moog', teder wicht! Uw naam, uw jeuge en uw gevaaren
Beminlijk u tot voormuur zijn!
| |
[pagina 77]
| |
choor.
Gij laatste hoop der onderdrukten,
Om wraak over hun Beul te zien;
O laat die blijde straal niet vlieden,
Die tot ons hart den ingang vondt!
| |
Tweede tooneel.De cipier. Een soldaat. De jonge zoon
van sture. De voorigen.
cecilia.
De grendelen der deur van deez' spelonk gaan los.
Wie is de droeve prooi, die 't licht weêr mist der Zon?
een soldaat,
een Kind aan den Cipier overgeevende.
Ik koom aan uwe zorg een dierbaar pand betrouwen;
Het lot, dat hem verwacht, zal zich wel ras ontvouwen.
cecilia.
Een Kind! - o goede God! De jonge Sture! - Voort!
Voort, haasten we ons naar 't graf; - mijn Zoon is dan verslagen.
margaretha.
Ach! zou de Hemel ons geheel de wraak onthouden!
En dit was dan de hulp, die ons te wachten stond!
| |
[pagina 78]
| |
De voornaamste Vrouwen omringen het Kind,
en drukken het in haare armen; de overige
strekken haare handen naar den Hemel, en
omhelzen haare eigene Kinderen.
choor.
O God! Die onze bittre rampen
Ten hoogsten top hebt opgevoerd,
Ach wilt ons nu den dood niet weigren,
En eindig ons ellendig lot!
| |
Derde tooneel.Een officier De voorigen.
de officier.
Rampzaalgen! onderdrukt uw klaagen,
't Is nieuwe misdaad! - Voort! Verzelt naar Christjern mij;
Uw vonnis en uw straf zal men u daar doen hooren.
choor.
O zo gij ons ten dood koomt leiden,
Weläan! met blijdschap volgen we u,
margaretha,
terwijl zij haaren Zoon omhelst.
Mijn Zoon! 't moorddaadig ijzer
Maait straks uw leven af in d'aanvang van zijn' loop!
| |
[pagina 79]
| |
cecilia en anna,
terwijl zij den jongen Sture en Pehr Brahe omhelzen.
Meêdoogenswaardig Kind, u in het graf te volgen
Is onze laatste hoop.
alle drie.
O, zo gij ons ten dood komt leiden,
Weet dan, 't is onze laatste hoop.
de officier.
Kom! toeft niet langer hier; uw Koning wacht ulieden.
choor.
De dood, de dood is onze hoop,
(zij vertrekken alle.)
| |
Vierde tooneel.
Het Tooneel stelt de voornaamste Zaal op het Slot van Stockholm voor, tot een Feest toebereid. Onmiddelijk na zijn Hof, en van eene wacht omgeeven, verschijnt Christjern, en plaatst zich op zijn' Troon. Eene meenigte Volks heeft zich tot het Feest verzameld.
Christjern. Het volk.
christjern.
Na dat er zestien jaar verliepen
In krijgsgevaaren, zorg en last,
| |
[pagina 80]
| |
Zie 'k billijk mijne wraak geheel haar doel bereiken,
En Zweden draagt volkomen 't juk.
Dat eedle bloed, dat van zijn hart-aâr stroomde,
Laat, nu voor eeuwig, veilig in mijn magt een zwak
En zieklijk ligchaam, dat gehoorzam keetnen torscht,
Sins mijn verborgen list hem al zijn kracht ontroofde.
De deugd des stouten Goths, zijn onverschrokken moed,
Zijn haat van uitlandsch Koningsbloed,
Zijn zucht voor 't loon der zege, en spot met doods-gevaaren:
't Week alles voor mijn hand, die 't zekerder verstond
Het loos staatkundig net met oorlogstuig te paaren,
En 't staal van mijne beuls, met mijnes heirs ontzag.
Sten Sture is reeds niet meer; en ketenen bewaaren
Zijn Huisvrouwen zijn' Zoon, ten doel voor mijnen schimp,
Gijlieden, stoute schaar van Deenen,
Wier luister, als mijn magt zich verder uitbreidt, klimt,
Koomt, gaat met vreugde, zang en dans,
Mijn log en uw geluk op deezen dag vermelden.
Mijne eer moog' der verslaagnen smaad,
Uw blijdschap hunne plaag vergrooten!
Moog' 't kind van smert vergeefs een plek
| |
[pagina 81]
| |
Voor zijne stille traanen zoeken!
Ja moog' de slaaf, beängst, verschrikt,
Bij 's Vaders rookende asch zien vreugdevuuren gloeijen!
En, in het stof geboogen, beeven,
Dat weêr op neiuw de vlam gedoofd word' door zijn bloed!
Het zal een wellust voor mijn oogen,
En voor mijn hart een wellust zijn,
Uw juichend vreugdgezang te hooren,
Bij mijner knechten klaaggeschrei.
choor van het volk.
d'Eer onzes Helds zij hoog gepreezen!
Laat hondert Volkren door de Maar
Verbaasd zijn goote daaden leeren!
Laat d'angst, bij dit ons feest-gezang,
Wanhoopig zijne keetnen wringen!
Gehoorzaamheid hem offren brengen,
En vrijheid siddren op zijn woord!
(Ballet)
een vrouwen-stem.
Door uw wijsheid, moed en sterkte
Sloegt ge een' trotschen vijand neêr.
Moge in d'overwinnings-tent
Nu de kalmte uw vreugd vermeêren;
En dit Volk, te vreden, blij,
Deezes Konings deugden eeren,
Die zijn' luister heeft hersteld!
| |
[pagina 82]
| |
een mans-stem.
Stout gingt ge op 't veld des strijdens
Den heiren te gemoet:
Uw stem riep ons tot koenheid,
Gij lachte om 't doodsgedreig:
Zij vlooden voor uw vaandel,
En vielen u te voet.
choor.
d'Eer onzes Helds zij hoog gepreezen! enz.
| |
Vijfde tooneel.Severin norrby. De voorigen.
norrby,
met drift op het Tooneel komende.
Monarch! 't is nog geen tijd des vredes vreugd te smaaken;
De baan van uw Triumph heeft nog haar grezen niet.
De stromen dreigen nog te schudden
Dien troon, waar ge onlangs eerst met zoo veel moeite op klomt.
Een vreeslijk krijgsgedruisch hoort men van alle kanten;
Reeds stort een strijdre hoop, met vliegende banier,
Uit aller bosschen schoot, van alle klippen-toppen,
Als een verbolgen stroom op de open velden neêr.
En Gustaaf Wafa wordt aan hunne spits gezien;
Hij scherpt in hun den moed, beteugelt hunne driften,
| |
[pagina 83]
| |
Geeft hun verspreiden loop een's meer bepaalden regel.
Mijn Koning, toeven wij niet meer
Om op hun aanval 't oog voorzichtiglijk te houden.
choor van 't volk.
Zie, Hemel! onzen nood; koom, Hemel, ons beschermen!
christjern.
Vertsaagde schaar, die zonder moed en ziel
Niet waardig de eere zijt , dat Chrisjern u gebiedt;
Ik leef! -
(hij staat op van zijn' troom)
En gij, gij waagt te vreezen!
Hoe! Zou dan niet mijn handslechts in een oogenblik
Een' hoop vermeetle schelmen straaffen!
Verzameld zonder keus, en zonder plan bestuurd?
Naar grooter zege gingt uit dringender gevaar,
Geeft last, dat meer versterking naadre
Bij wallen, muuren, toren, slot.
En moog' deeze oproers-troep alleen tot morgen vroeg
Naar zijnen dood, zijn vlucht en zijne keetnen wachten!
(Tegen één' der Officieren, die bij hem staan)
Breng spoedig de gevangnen hier,
Die in de Slots-gewelven zuchten.
| |
[pagina 84]
| |
Zesde toneelChristjern. Norrby.
norrby.
Mijn vloot verwacht hen gins. Mijn trouw, die altijd waakt,
Heerft hen met zorg behoed, en raadt, dat men hen spaare,
Als borgen voor uw veiligheid.
De hoofdstad wankelt reeds in haar gehoorzaamheid;
Er zweeft een nieuw gevaar al dreigend om uw' schedel.
christjern.
Hoe? gaat dat woord tot mij? Weet, laffe Hoofdman, weet,
Het past een's Christjern niet voor een' Gustááf te beeven.
norrby.
Mijn Prins, zo eertijd zich wel eens
Uw goedheid neêrliet, om mijn raadslag aan te hooren.
Zoo laat mijn ziel nu toe zich te uiten zonder dwang.
'k Verstaa, mijn bloed voor u op 't slagveld veil te bieden;
Maar niet u als een Hoveling
Te vleiën, en vooräl 't gevaar,
Door valsche hoop, voor u bedriglijk te verbergen.
| |
[pagina 85]
| |
Ik weet, wat gij, mijn Prins, met recht verwachten kunt
En van u zelf, uw heir, en meest nog van uw voorspoed.
Maar voorspoed voerde een' Vorst wel eens ten top van eer,
Om hem op 't diepst daarna in d'afgrond in te storten.
Daar is, geloof me, een magt, die doorgaans hooger geldt,
Dan 't losse krijgsgeluk, en al 't gekochte heir,
Die boven 's menschen kring de zwakke deugd doet rijzen,
Die 't wapenlooze kind op Helden zege geeft,
En die, hoe meer gedrukt, hoe sterker weder uitbot; -
En deeze magt is Vrijheidsmin.
Verächt een Volk tog niet, dat, door haar vlam ontstoken,
En voorgelicht door Gudtaafs moed,
Ter wreeking van zijn leed, en van zijns Adels bloed,
Een leven, 't welk het haat, met wilde vreugd zal waagen.
Misschien verbeeldt ge u nog te vinden in Gustááf
Den jongling zonder drift, en aanzien en vermogen,
Die eertijds in uw magt zich vondt als gijzelaar.
Maar neen, hier in bedriegt ge u zeer.
In onspoed en gevaar heeft hij zijn deugd geöeffend;
En reeds beproefde ons Volk met schande en met verbaazing,
| |
[pagina 86]
| |
Bij Köping, Westerôs, en 't laatst op Sala's veld,
Wat men moet vreezen van zijn hand.
Een Sture schijnt op nieuw weêr uit het graf te rijzen,
Die tot zijns land verlossing koomt.
christjern.
Mijn Vriend, ik vat geen enkel woord
Van dit gevaaren-heir, die voor uw oogen zweeven,
Hoe! Daar mijn veilge magt op vrees gegrondvest is;
Daar Zwedens Riddrenschaar voor zwaerd en bijlen bukte;
En 't Volk, van steun beroofd, verdiept in schaamte en armoe,
Ter aarde nederviel, al kussende mijn trêen:
Hoe! Norrbij, durft gij dan wel denken,
Dat die rampzaalge troep mijn magt zou kunnen krenken?
Een enkle blik mijns oogs kan hen
Den poel des doods ter neder zenden.
't Zegt alles aan mijn' Troon een eeuwge sterkte toe,
Nu deeze schelm, wiens spoor ik vruchtloos op liet zoeken,
Nu Gustaaf heden zelf in zijn verdwaazing gaat
't Getal vergrooten van mijn offren.
Gij ken deez' vaste Burg; gij weet, de grootste magt
Is veel te zwak voor zijn verövring;
Gij weet ook, tot wat top ik hier het vreezen bracht.
Maar zo dit niet voldeed om 't Volk in toom te houden,
| |
[pagina 87]
| |
En zo men 't minste spoor tot eenig oproer vondt:-
Zoo stilt men alles immers ligt;
Laat slechts wat hoofden meer voor 't zwaerd der beulen spingen.
norrby.
't Is waar, dat Stockholm geen gemor
Bj 't keten-torschen uit; 't gehoorzaamt, en vertwijfftelt;
Maar weinig zegt de trouw, die d'arm des beuls verwekt.
Reeds waagt, met Sture's Zoon, de moedige Christina,
Die in een Vrouwen borst de deugd van Helden draagt,
Christina, die zoo zeer aan 't Zweedsche Volk behaagt,
Haar medeburgers op te wekken,
Om kracht te zaamlen, moed en troost.
De hoop dringt in de borst des slaafs,
De wraake tintelt in zijn oogen,
Nu hem haar stoute stem de vergewissing geeft,
Dat Gustaaf tot zijn redding nadert.
Uw hand, voor 't bloedbad uitgestrekt,
Was toen misschien wel min voorzichtig,
Toen deeze Vrouw niet met den Raad en haar geslacht
Hetzelfde aaklig noodlot deelde.
Maar sins de dag der wraak verdween,
Zoo laat de zachtheid nu in haare plaats regeeren.
| |
[pagina 88]
| |
Ja, Prins, het is geen bloed, het is geen strengheid langer,
Die thans uw Troon versterken kan.
Alleen te moorden, te vernielen,
Zijn' scepter van de bijl te maaken,
Den angst tot zijner wenschen tolk,
Kan ras het onderdaanigst Volk
Tot raazernij en oproer brengen.
Heeft nooit een overtreeder hoop,
En weet de wraak van geen bedaaren:
Zoo zoekt de slaaf het juk te breeken;
En 't geen aan moed en sterkte mangelt,
Wordt door zijn wanhoop aangevuld.
christjern.
Tot welk een weeke deugd wilt gij mijn borst verzwakken!
De slaaf, die, heden nog in ketens voorgesleept,
Noch klaagen durft, noch zuchten loozen,
Zal morgen, doór de hand zijns Heers gestreeld,
Zijn recht van oppermagt in snooden twijffel trekken,
En iedre zachtheids proef als proef van vrees verklaaren.
Die waarheid wies in kracht door alle tijden heen,
Dat men door laf heid slechts een' Troon verliezen kan.
Gij kent tog het regeeringsstelsel,
Aan 't welk, zoo lang ik heersch, ik steeds de voorkeur gaf:
Dat men met straffen meer, dan door het oorlogszwaard,
| |
[pagina 89]
| |
Niet slechts den moed van 't Volk, maar ook zijn deugd doet kwijnen.
Want had de slaaf maar hoop met eer te kunnen sterven,
Mijn Vriend! hij leefde niet als slaaf.-
Gij zelf, mijn hoogmoed, d'oorlogs-kanssen
't Moet alles mij ook nu hetzelfde middel raaden,
En niet doen aan de gunst van het geluk
Een kroon vertrouwen, duur gekocht met mijne rust:
(De Gevangenen komen.)
| |
zevende tooneel.Cecilia. Margaretha. Anna. De jonge sture. Gevangene vrouwen en kinderen. De voorigen.
christjern,
die zijne rede tot Norrby vervolgt, op de Gevangenen wijzende.
Zie daar de vaste burg, die mijnen Troon zal schraagen,
Zie daar d' onfeilbre magt, die mij de zege brengt!
cecilia,
die met trotschheid Christjern nadert.
Weläan, wat toeft gij? volg uw roeping op, Barbaar!
Het past een' Dwingeland geen weêrloozen te spaaren.
Geweld heeft u mijn Vaderland
In nood en ketens doen verdiepen;
| |
[pagina 90]
| |
Mijn Zoon moest voor uw listen bukken,
Mijn Man voor uwer beulen hand;
En zoudt gij dan een vrouw vergeeten,
Die deezer Helden moed ontstak?
Neen spoedt u, laat het moordblok stroomen
Van uwes laatsten offers bloed!
Cecilia, margaretha en anna.
Ja, spoedt u, laat het moordblok stroomen
Van uwes laatsten offers bloed.
choor.
Ja, spoedt u, laat het moordblok stroomen
Van uwes laatsten offers bloed.
christjern.
Hoe! trotsche! zal ik langer lijden
Uw stoutheid en uw smaad-geschrei?
Neen, vruchtloos, in zijn raazernij
Zal Gustaaf voor uw redding strijden.
Cecilia, margaretha en anna.
cecilia.
Tegelijk. { Mijn Zoon, zoo leeft gij nog! gij leeft, en gij zijt vrij!
margaretha.
Tegelijk. {Mijn Broeder leeft dan nog! hij leeft, en hij is vrij!
anna.
Tegelijk. { Hoe? Gustaaf leeft dan nog! hij leeft en hij is vrij!
| |
[pagina 91]
| |
alle drie.
Van nu af zal de dood ons minder pijnlijk zijn.
christjern.
Uw dood? Vermeetle hoop! - en waagt gij 't dan te denken,
Dat ik mijn ongelijk niet beter wreeken kan?
Neen, siddert! Christjern meent het leven u te schenken,
Een leven in gebrek, verächting en in ramp....
Tegen de Wacht.
Wacht! gaa, en breng mij Sture's Weduw In deeze zaal.
norrby,
met ontroering.
Maar hoe?
christjern,
ter zijde, tegen Norrby.
Zij zelv' moet Wafa's val
Bespoeden, diep verlaagd, en strijden voor mijn zaak;
Zijn stoutheid moet zij zelv' doen beeven,
Door 't vreezen voor eens Moeders lot;
Ja, zo hij van een' Zoon nog 't minst gevoel behoudt,
Zal haast zijn eigen hand met drift om keetnen vraagen.
't Is niet genoeg met wapen-dwang
Zijn' stouten aanhang neêr te storten:
| |
[pagina 92]
| |
Noch dat de God der overwinning
Zyn' dood bereide en Zwedens val;
Neen, ook zijne eer zal ik verwoesten,
Bevlekken zal ik zelfs zijn deugd,
Terwijl 'k zijn zwak gemoed verleide
Om trouwloos zijnen eed te breeken
Aan een bemind Geboorteland.
Al wat mijn hart het meest behaagde,
Mijn wraak en gramschaps raazernij,
't Zegt me alles, dat van mijne dagen
Deez' dag de zaligste zal zijn.
(Hij ontneemt den jongen Sture aan Cecilia,
en laat hem in 't midden der Wacht verbergen.)
| |
Achtste tooneel.
Christina gyllenstjerna. De voorigen.
christina.
Lof der Voorzienigheid, die nooit heeft nagelaaten
Te hooren des verdrukten beê!
Verschrik, Tyran, verschrik! reeds is uw loon bereid;
Het wacht u in der wreekren handen.
O ja, het uur is eindlijk daar,
't Welk God heeft vastgesteld om Zwedens juk te breeken:
Zie van dien toren neêr, ken Gustaaf en zijn Heir.
En weet, hij is het, die uw scepter zal vergruizen.
Barbaar, die 't nooit nog hebt verstaan,
| |
[pagina 93]
| |
Om door een andre magt dan list en moord te heerschen,
Gij zult weldra een' Held aanschouwen,
Die enkel overwint door deugd en dapperheid.
quatuor.
christina, cecilia, margaretha en anna.
Gij ziel eens Mans, zoo hoog in eere!
Gij schimmen van een; Heldentroep,
Die Zwedens hoop voor deezen waart!
Ach haast u, haast u thans terugge.
Gebiedt des gantschen Afgronds Heir
Om in des Dwinglands hart te raazen,
En voor zijn denken, voor zijn' geest,
Steeds uit te breiden dat verbaazen,
Dat altijd 's ondeugds pad verzelt!
choor.
Gebiedt des gantschen Afgronds Heir,
Om in des Dwinglands hart te raazen,
En voor zijn' denken, voor zijn' geest,
Steeds uit te breiden dat verbaazen,
Dat altijd 's ondeugds pad verzelt!
Christina, cecilia, margaretha en anna.
En gij, die aan gevallen slaaven
Met moed eens reddende armen boodt;
Gij stoute Zweedsche Ridder-zielen,
Carl Knutson! Puke! Engelbrecht!
Gaat, zweeft over Gustááfs baniere,
| |
[pagina 94]
| |
Gaat, zet hem hevig aan in 't strijden.
O mogt uw voorbeeld, mogt uw naam
Bij uwe Landsliên 't vuur doen branden,
Dat hen door niets dan de eer der waapnen
Doet redding zoeken van hun juk.
choor.
Gaat, zweeft over Gustááfs baniere,
Gaat, zet hem hevig aan in 't strijden!
O mogt uw voorbeeld, mogt uw naam
Bij uwe landsliên 't vuur doen branden,
Dat hen door niets dan de eer der waapnen
Doet redding zoeken van hun juk.
christjern,
tegen Christina.
'k Beklaag slechts, en heb medelijden
Met d'uitval van zoo zwakke en ijdle een raazernij,
En wil geen andre wraak van uwe stoutheid neemen,
Dan dat gij zelve, in mijn belang,
't Verderf van uw partij weldra bevordren zult.
Gaa, spoedt u, vlieg naar Gustaafs leger;
Zeg, dat ik in mijn magt het lot heb van zijn Moeder;
Wijs hem van daar de plek, waar zij haar kerker heeft;
Zeg, dat de dolk reeds is geheven,
Die 't hart doorbooren zal, waar onder zij hem droeg,
Zo hij tot morgen vroeg nog toeft voor Stockholms muuren;
| |
[pagina 95]
| |
Maar zo zijn misdaad hem berouwt,
En zo, nog eer de dag ten eind snelt,
Zijn rukloos Heir, verstrooid, daar heen vliedt voor mijn oogen:
Dan zal ik nog, uit d'onverdiendste gunst,
En moê van bloed te laaten stroomen,
De Moeder vrij doen gaan, 't verraad des Zoons vergeeten.
christina.
Geen plaagenheir strekte ooit zijn woede verder uit!
Tyran! en 't is aan mij dat gij een' last durft geeven,
Een' last, dien de Afgrond zelv' afschuwlijk vinden zou?
Wie? ik tot Zwedens val een schandlijk werktuig worden?
Ik, in de hand eens beuls van mijn geheel geslacht? -
Wie? ik de deugd eens Helds verleiden,
En strikken voor zijn voeten spreiden,
Den dood gaan brengen in zijn ziel?
O neen, Barbaar, gij kent mij niet.
christjern,
Ik ken uw gantschen haat, en uw vermeetle woede;
Maar ook de hand, die weet uw stoutheid te bestuuren;
Gaa, overweeg ze wel, uw zwakheid en mijn magt;
| |
[pagina 96]
| |
Een pand, een dierbaar pand zal mij voor alles instaan.
Uw Moeder-hart, Mevrouw - genoeg - gij ziet het middel,
't Geen ...
Hij heft den dolk over haaren Zoon om hoog, wien Norrby tot nu toe voor haar verborgen had gehouden.
christina,
met de hevigste ontroering.
Wreedaard, hoe? mijn Zoon!
Christjern, koel.
Gij kunt zijn leven spaaren.
Doe, 't geen ik u heb opgelegd. -
Gij, Norrby, spoedt u, gaa, verkondig aan die trotschen
Het toppunt van mijn wraak, als loon van hun bedrijf:
Dat hen de dood verwacht, en dat berouw alleen
Voor hun dit oogenblik nog kan genaâ verwerven.
(Hij vertrekt.)
| |
[pagina 97]
| |
Negende tooneel.Christina. Norrby. Cecilia. Margaretha. Anna. De jonge sture. Gevangen vrouwen en kinderen.
christina.
In boeijen van den Troon gestort,
Gescheiden door de bijl van Man, geslacht en vrienden,
En nog bezoedeld met hun bloed,
Zie 'k voor mijn hart geen' steun, geen enkle toevlucht over.
Gij, laatste hoop, die me overbleef,
Mijn Zoon, mijn troost in onheils dagen,
Hoe! heeft de deugd dan zulke wet ten,
Dat ik uw bloed vergieten moet?
Mijn Zoon! zal dan uw teedre borst
Van mij den laatsten doodsteek dulden? -
Neen, neen, te ver gaan deeze plichten;
'k Ben Moeder, en ik mag niet strijden
Met 's harts geroep, en de Natuur.
(Tegen Norrby.)
Ach! in deeze angst, Mijn Heer, roep ik uw deernis aan:
'k Heb uit die deugd geleerd, die Norrby's hart bestuurt,
Den Vijand van den Held te scheiden:
'k Zag des verdrukkers vriend als des Verdrukken steun.
| |
[pagina 98]
| |
Neen, nimmer was 't met uw genoegen,
Dat 's wreeden Christjerns hand die gruwlijke offren bracht.
Met dapperheid in 't heetst van 't strijden,
Weet gij uw Konings schild te zijn,
Maar zonder ijzing niet 't aanschouwen
Eens Dwingelands onmenschlijkheid.
norrby.
Het vreeslijk plaagen-heir, die thans uw ziele drukken,
Doen me u beklaagen, doch ik kan niet meer dan dit.
Uw deugd verdiende blijder dagen.
Maar deugd is misdaad waar de wil eens enklen heerscht.
In 's voorspoeds schoot veelligt, bekroond met zege-kranssen,
En in een kalme rust, die strengheid noodloos maakt,
Leedt Christjern van mij wel een weinig tegenstand.
Maar, daar er heden weêr een onweêr zich verzamelt,
Dat en zijn leven, en zijn' Troon bedreigen kan:
Zoo neem ik raad van niets, dan slechts van zijn gevaar;
En, tolk van zijne wraak, ontroer ik - maar gehoorzaam.
| |
[pagina 99]
| |
cecilia,
tegen Christina.
Vergeet de Moeder, denk slechts aan uw slaavernij,
Aan die van Zweden; - hoor de stem, die God laat hooren:
De stem, die wraak roept uit het graf van uw Gemaal.
Verbiedt mijn' Zoon, door zwakheid te verneedren
Het bloed, dat hem het leven gaf.
Zeg hem, dat, zo ik buk voor mijner beulen zwaard,
Mijn stof door zijn' Triumph tog eer zal oogsten.
quintet.
christina, cecilia, margaretha, anna.
Liefde voor een Vaderland!
Schoon gevoel, en reine vlamme!
Schraag { haar moed, en }{ haar vermogen
Schraag { mijn moed, en { mijn
Om, tot zwakker slaaven schimp,
't IJslijk offer thans te waagen,
Dat gjivordert van { haar deugd.
Dat gjivordert van { mijn deugd.
norrby,
ter zijde.
Liefde voor een Vaderland!
ô Hoe magtig is uw vlamme!
Hemel! kunnen zoo veel rampen
't Loon zijn van zoo schoon een deugd!
christina,
tegen Norrby, na dat zij met traanen haaren Zoon omhelsd en hem in Cecilia's armen gelaaten had.
Koom, Norrby, haasten we ons; uw hart zal ras beslissen,
Of ik de liefde van een' Sture niet verdiende.
(Zij verlaaten allen het Tooneel.)
|
|