Cloosterken der gheestelijcke verryssenisse ofte der ontwordentheyt
(1639)–Lucas van Mechelen– AuteursrechtvrijWijse: Ick ghingh een mael spaceren. Oft: In Godt te zijn vriendin versoncken.De weelde die daer was te proeven,
Als ick in Gode quam,
Die al dat kost bedroeven
Met volle blijschap van my nam,
In t’Cloosterken der hooghste goeden
Was eene zee vol overvloeden.
Vyt t’Cloosterken wat ick oyt vonde,
Was droefheydt en ontsmaeck,
T’en was niet dan herts wonde,
Niet dan allend’ en onvermaeck,
Maer droefheydt gheen en kost ick weten
In t’Cloosterken mijns Godts gheseten.
Daer buyten moest ick al vernieten,
Het trock al van den Heer;
K’en vonde daer niet dan verdrieten,
| |
[pagina 118]
| |
Niet dan druck ende seer:
Wat vinden moecht ick meer dan galle
Vyt t’Cloosterken van weeldel alle?
Daerom wat dat ick buyten soechte,
In druck was ick ghestelt,
Wat ick daer vinden moechte,
Met droefheydt vond’ ick my ghequelt:
Vyt t’Cloosterken in creatueren
Had ick altijdt leedt te besueren.
Ghesuyvert worden moest mijn herte
Van al dat uyt Godt leydt,
Dat niet en gaf dan smerte,
Niet dan verdriet en bitterheydt:
In t’Cloosterken om eens te komen,
Mijn hertsweer my moest zijn ontnomen.
Godt was der blijschap eyghen stede,
Noyt rouw en vond’ ick daer,
Schepsels druck brochten mede,
Blijschap was inden Schepper maer:
In t’Cloosterken wellusten waren,
Al’ anderheydt moest t’hert bewaren.
Vyt anderheydt wierdt leedt gheboren,
Blijschap in’t hooghste goedt,
K’moest hebben al verloren,
Eer Godt verblijdde mijn ghemoedt:
In t’Cloosterken om troost te smaken,
Zijn moest mijn hert bloot alder saken.
Bloot moest mijn hert zijn om t’ontfanghen
Godts blijschap boven tijdt,
Om Godt bly aen te ganghen,
| |
[pagina 119]
| |
Moest ick zijn alle droefheydt quijt:
Dus soecht ick biuten al t’ontvluchten
Om t’Cloosterken van Godts ghenuchten.
|
|