Cloosterken der gheestelijcke verryssenisse ofte der ontwordentheyt
(1639)–Lucas van Mechelen– AuteursrechtvrijWijse: Arridendo sonando, balando. Oft: Weest eeuwigh goedt ghepresen. Req. 322.Hoe komt my kracht t’ontbreken!
Hoe smilt mijn hert in my!
Hoe wordt mijn ziel ontsteken
Naer t’Cloosterken soo bly!
Om te maken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
| |
[pagina 74]
| |
Wie sal die rijckheydt vatten
Die mijnen gronde voert?
O Cloosterken der schatten
Dat t’hert soo innevoert,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Gheluckigh waer mijn ziele,
Dat my dat hooghste goet
In t’Cloosterken voor-hiele
Den vondt soo over-soet,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Wellust is boven sinnen,
Die door Godts liefde bloot,
In t’Cloosterken der minnen
Komt tot die rijckheydt groot,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Oft die ghenade wonder
Van Godts afgronden diep
Met liefde soo besonder
In t’Cloosterken my riep,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Wat is een stof der eerden
Dat Godt hem daer toe booght?
Die’t stof soo boven weerden
In t’Cloosterken verhooght,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
| |
[pagina 75]
| |
O Vrfeught der Seraphinnen!
Blijschap der saligheydt!
Weelde der Cherubinnen
In t’Cloosterken my leydt!
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Leest boven alle feeste
Daer t’hert in Gode leeft!
Mijn Godt aen mijnen gheeste
In t’Cloosterken u gheeft,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Laet worden eens verslonden
In u toch mijnen niet,
Den schat eens der afgronden
In t’Cloosterken my biet,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Mocht mijn hert op-scheuren
Van liefde groot tot u,
Mijn Godt moecht my ghebeuren
In t’Cloosterken sulcks nu
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
Versmilt u mijne krachten,
Ghewordt een met dat Een,
Pooght naer dat goedt te trachten
In t’Cloosterken alleen,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
| |
[pagina 76]
| |
O eeuwighe natuere
Tot u mijn ziel verweckt,
Aensiet mijn nietheydt puere,
In t’Cloosterken my treckt,
Om te naken, te raken, te smaken
D’oorsaeck der saken.
|
|