Cloosterken der gheestelijcke verryssenisse ofte der ontwordentheyt
(1639)–Lucas van Mechelen– AuteursrechtvrijWijse: Vwe liefde is niet soo puere. Oft: Soud’ ick u naer uwe vraeghen. Req. 6.Dat ick moest hier nu gaen segghen
Den lof van den blooten Niet,
Die de Clooster-poorte siet,
| |
[pagina 38]
| |
Noyt en soud’ ick, u uyt-legghen
Wat den Niet naer eyghen sin
In dat Cloosterken had’ in.
Niet en stondt niet in natuere,
Niet en sach niet naer vermaeck,
Niet en vloot niet van versaeck,
Niet en vondt hem niet onpuere,
Niet in t’Cloosterken was bloot
Van het leven ende doot.
Niet en wist niet te verkiesen,
Niet en vondt niet mijn noch dijn,
Niet en soecht niet wat te zijn,
Niet en had niet te verliesen,
In dat Cloosterken altijdt
Was Niet alle beelden quijdt.
Niet en moest niet zijn verheven,
Niet en soecht niet eer noch staet,
Niet en kost niet doen om baet,
Niet en moecht niet staen naer leven,
Hoe’t in t’Cloosterken gheviel,
Niet niet dan van niet en hiel.
Niet en had hem niet te quellen,
Niet en vondt hem niet ontset,
Niet en wist niet van belet,
Niet en kost hem niet ontstellen:
Watmen Niet gaf, suer oft soet,
Was in t’Cloosterken al goet.
Niet en vliedde niet van lijden,
Niet en soecht niet troost noch vreught.
Niet en moest niet zijn verheught,
| |
[pagina 39]
| |
Niet en stondt niet naer verblijden,
Niet in niet hem en versloegh,
Wat in t’Cloosterken verdroegh.
Niet en had niet te ontvluchten,
Niet en hiel niet voor ghewicht,
Niet en moest niet zijn verlicht,
Niet en stondt niet naer ghenuchten,
In dat Cloosterken oprecht
En was Niet aen niet ghehecht.
Niet en soecht niet veel te weten,
Niet en wilde niet zijn wat,
Niet had niet voor sijnen schat,
Niet en was met niet beseten,
In dat Cloosterken voldaen
Was Niet met te niet te gaen.
Niet en had niet te verlanghen,
Niet en wilde niet zijn rijck,
Niet en stondt niet onghelijck,
Niet en soecht niet te ontfanghen,
Niet niet qualijck oyt en nam,
Hoe’t in t’Cloosterken oock quam.
Niet en ded’ hem niet groot achten,
Niet en moest niet zijn gheleert,
Niet en moest niet zijn ghe-eert,
Niet en had niet te verwachten
Niet in t’Cloosterken ghemeyn
Hiel hem minder dan de kleyn.
Niet en kost niet zijn ontnomen,
Niet was niet hoe dat het ghingh,
| |
[pagina 40]
| |
Niet bleef Niet in alle dingh,
Niet was eenen Niet volkomen:
Waer in t’Cloosterken Niet was,
Niet en quam hem te onpas.
Niet en stondt naer niet met allen,
Niet en wijckte niet van druck,
Niet en had gheen ongheluck,
Niet en kost niet qualijck vallen.
Niet in t’Cloosterken alleen
En had swaricheden gheen.
Niet en soecht niet smaeck noch luste,
Niet en viel niet in onvré,
Niet en queld’ hem nerghens mé,
Niet en wist niet van onruste:
Wat in t’Cloosterken Niet vondt,
Niet in sijne Niete stondt.
|
|