Vijf versies van 'Vera'
(1962)–H. Marsman– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50aant.10De zomer brak aan. De hitte dreef ook Vera weg uit Berlijn en zij trok naar een 11 ontoegankelijk nest in de beiersche alpen. Over Würzburg, waar zij een middag rond-12dwaalde door den Barok. Nog even had zij geaarzeld, waarom wist zij niet, Berlijn 13 te verlaten, - of het moest zijn omdat zij heimelijk hoopte, en vreesde, Carl Heinrich 14 ergens in de stad plotseling nog eens te ontmoeten. Wel vermeed zij aanvankelijk de 15 plaatsen waar zij samen plachten te komen; maar ondanks de kracht, die haar soms al 16 ten deel viel (- toen zij hem opgezocht had in de Splendid-Bar en toen zij hem 17 schreef ...) - wist zij dat zij een samentreffen met hen beiden nog niet zou dulden, - 18 of liever: nog niet zou kunnen doorstaan. Toch dwaalde zij soms op tijden, waarop 19 het niet onmogelijk was hem te zullen ontmoeten, in de nabijheid der Splendid-Bar en 20 ging er tenslotte ook schoorvoetend en hunkerend binnen, al hoopte zij dan ook 21 tegelijkertijd dat zij er niet zouden zijn. Wat kon er hen trouwens toe brengen juist die 22 plekken te zoeken waar hij vroeger met haar was geweest? Zij begonnen immers een 23 nieuw leven? Maar zijzelf, hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.1kon zij nu plotseling zonder eenige onderbreking een ander bestaan beginnen in 2 hetzelfde Berlijn? Buitendien: misschien was hij al op weg naar Japan, misschien was 3 hij daar al het leven begonnen waarop zij gehoopt had, 4 waarvoor zij bestemd was, waarvoor zij zich als het ware toegerust had? Dikwijls wenschte zij dat zij de vrouw, 5 die nu daarheen met hem meeging, gekend had; haar gissingen over hun samenleven 6 ginds in Japan zouden dan minder beklemmend, vaag en onwezenlijk zijn geweest. Maar 7 zij kon haar moeilijk ontbieden, zij wilde haar niet gaan bezoeken. Was het werkelijk 8 alleen om geruster te zijn - of althans zekerder van hun verhouding, dat zij haar rivale 9 (hoezeer zij dit woord dan ook haatte) had willen ontmoeten? Was het niet tevens om 10 zich met haar te meten? was het niet - dieper verborgen - om zichzelf nog nijpender 11 te kunnen kwellen met de voorstellingen van hun samenzijn, nacht en dag? - 12Plotseling - toen de vernederende kwellingen en slingeringen haar radeloos dreigden 13 te maken - rukt zij zich los en vertrekt uit Berlijn; in den herfst zal zij er weer 14 terugkomen; tot den herfst heeft zij geld; dan wil zij er opnieuw werk zoeken en 15 opnieuw gaan leven. Waarom steeds in Berlijn. Denkt zij er tot aan haar dood te 16 blijven? Neen, maar er is iets in die stad, - waar zij vrienden noch kennissen behield -, 17 dat haar blijft fascineeren, hoezeer die aantrekkingskracht dan ook dikwijls omslaat in 18 haat. Zij heeft het blinde gevoel, dat zij er nog niet voorgoed uit moet weggaan. 19 Misschien is het ten slotte geen ander gevoel dan wat den jongen Rastignac moet 20 hebben bezield, toen hij terugkomend van de begrafenis op Père Lachaise, tot Parijs 21 de verbeten uitdaging richtte: ‘A nous deux, maintenant.’ - 22De zomer steeg 's morgens vroeg rood-gloeiend op boven den oostelijken bergkam, 23 gloeide den dag lang - langzaam opklimmend naar het zenith en langzaam weer dalend 24 - goud en blauw uit den heeten hemel en ging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.1rood-gloeiend achter de westelijke toppen onder. Drie maanden duurde die wenteling, 2 haast zonder oponthoud. Een enkelen maal brak een loodgrauw zich samenpakkend 3 onweer in een duizendvoudig weerkaatsten donder en een rechten slagregen neer, 4 maar hoe zacht was daarna de vochtige damp langs de alpenweiden, hoe koel en 5 donker stond die damp tusschen de rechte stammen der sparren in het steile, stijgende 6 woud. Vera logeerde dien zomer in een kleine donkere herberg, waar zij de eenige 7 gast was. Soms kwamen er overdag toeristen voorbij, die er konden rusten, maar tegen 8 den avond trokken zij verder want bedden waren er niet. Dan zat Vera bij den waard 9 en zijn vrouw, stoere, zwijgzame menschen, die naast de schaarsch bezochte herberg 10 wat vee hielden en een stuk grond bebouwden; en avond aan avond verwonderde zij 11 zich over den misschien stroeven, maar onverwrikbaren vrede die het leven dier beiden 12 van hun jeugd af tot in hun ouderdom samenbond en hen versmolt tot een ondeelbaar 13 paar. - 14De dagen stonden vol licht, de blauwe nachten vol sterren, en langzaam leerde zij de 15 stilte verdragen met het eeuwige ruischen der boomen en watervallen en de woeste, 16 ontoegankelijke pracht dier natuur, die stom en hard voor den mensch is, zonder 17 antwoord of vragen. 18Maar niets geneest beter - tenzij ze ons uitdrijft - dan juist die ónmenschelijkheid. - 19 Tegen September verliet zij de bergen, gesterkt en eenzaam, en ging terug naar Berlijn. |
|