Vijf versies van 'Vera'
(1962)–H. Marsman– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11aant.18Toen Theo den volgenden ochtend vroeg wakker werd, stroomde de morgen over het 19 bed waarin zij samen sliepen. De ramen stonden wijd open en rammelden soms aan 20 de haken als de jonge wind eraan trok. Prachtig was het stuk morgenblauw, dat zij 21 sneden uit den vroegen Septemberhemel en de toppen der oeroude olmen op het 22 groote vierkante plein voor het hotel schuimden zwatelend in het licht. Lager tusschen 23 de boomen, tot op den zwarten grond, zou het nog dònkerder zijn, van een aard-24achtige, frischheid, maar dat zag hij nu niet. Evenmin zag hij de lange, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.1koel-gele, koel-grijze gevelrijen der huizen, die het plein voor zijn venster ommuurden. 2 Maar die waren er toch en Potsdam was daar verder omheen gebouwd, sober, militair, 3 zonder praal, sterk. En ergens daarachter weer lagen de meren, die nu weer staalblauw 4 en blinkend in de morgenzon straalden en het riet ruischte weer in de zwiepende 5 schelven; en ook hun boot had geslapen en was uitgerust, rustig en hard. Maar het 6 water zou nog vrij koud zijn, bedacht hij rillend en de wind hard. De ruimte was 7 wijd en jong; en hij, na dien verruk'lijken nacht met Vera, was jong. Ontsmet van 8 moeheid, lenig en recht. Ik heb een nieuw lichaam, een nieuwen mond, nieuwe tanden. 9 Jaren van langzaam, steeds dieper vergiftigd verval zijn uit mijn huid weggewasschen 10 en uit mijn hart. 11Vera slaapt nog. Zij ligt op haar zijde, haar gezicht naar hem toe. De zon ligt fonke-12lend in haar haar en flitst in haar tanden. Het laken over haar schouder ademt heel 13 zacht. Hij brengt zijn gezicht vlak onder het hare, hij stroomt weg op den stroom 14 van haar haar; hij ligt droomend in de schaduw van haar handen. 15Hij denkt aan zijn moeder, aan de vrouwen waarmee hij geleefd had: aan Hilde, aan 16 Anne Margarethe, aan Lotte, hij denkt lang en vooral aan Ilse. Nu begon het opnieuw, 17 net als vroeger, iets anders, natuurlijk, of zelfs totaal anders. Maar waarom lag hij nu 18 weer, ergens in Potsdam, op een morgen vroeg in September op een onbekend bed, 19 met een vrouw, die hij nauwelijks kende, en waarom noemde hij dit nu weer liefde? 20 Is lust niet genoeg? Wat evenaart in dierlijke en innige gelukskracht het samenliggen 21 van twee jonge lichamen, na een nacht van liefde en lust in een vroege zon. Niets 22 immers. Buiten waait het morgenlicht door de blinkende ruimte. De witte wind brak 23 zijn golven op de ramen die als havenhoofden de lucht instonden. Verdoemd, weer lag 24 hij gemeerd in een haven. Voorgoed? - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|