heid
leren inzien en ontmoetingen gehad waar ik nu nog op verder ga.’
Over zijn behoefte aan reizen:
‘Vaak heb je op een reis een echte ontmoeting. In je eigen stad ga je toch met legio mensen om die uiteindelijk weinig voor je betekenen, óf ze slijten, je ziet ze niet meer. Op reis sta je alleen. Je moet jezelf waarmaken, je bent niet iemand die allerlei bekende gegevens meedraagt. Je leert jezelf kennen in een onbekend hotelletje, hoe je reageert op vreemde mensen.’
Over het besef van betrekkelijkheid dat zijn atmosfeer bepaalt:
‘Ik vind dat de tijden door elkaar schuiven. Nee, niet dat ik in het verleden zou willen leven. Ik zie het verleden in deze tijd. De realiteit is een heel betrekkelijk begrip. Ik hou rekening met de erfelijkheid, hoe onwetenschappelijk dat denkbeeld ook is; op dat punt ben ik een Papoea. Waarom voel ik me verwant met een eeuwenoude Italiaanse stad? Omdat een voorvader van mij er misschien gelopen heeft met dezelfde verlangens die ik nu uitvoer. Het is enorm primitief en bijgelovig, dat voel ik wel, maar het is een belangrijk element in mijn verhalen: het verleden wordt een eigen ervaring.
Ik geloof dat er grotere banden met het verleden zijn dan ogenschijnlijk te zien is. Je moet oppassen want het is een oncontroleerbaar gevoel. Ik zou dat sentiment niet willen uitbuiten. Dat heeft Shelley gedaan; Poe heeft het goed en helder uitgewerkt, even scherp als Merimée trouwens. Het gevoel voor dingen die dieper liggen, en de angst, de Papoea-angst. Ik heb te maken met die mensen, de Franse romantici. Ik ben geen namaak-romanticus, ik haal iets terug wat niet in de mode is.’
Over het schrijversprotest zegt William D. Kuik:
‘In Nederland moet je met een geldzak kunnen rammelen. Iemand die z'n schaapjes op het droge heeft, die vinden ze geslaagd. Er is geen gevoel voor geestelijke waarden. Cultuurpolitiek is gebaseerd op snobisme van de overheid. De overheid denkt dat cultuur op het ogenblik belangrijk is, dat het land er aanzien door krijgt. Waaróm cultuur van belang is, daar hebben ze geen idee van.
Als de schrijvers naar het ministerie gaan - ik heb het toen op de televisie gezien en gehoord - dan fluisteren de ambtenaren: