| |
| |
| |
Ivo Michiels | ‘Mijn obsessie is de literatuur als onderwerp van mijn literatuur.’
sept. '69
Ivo Michiels is in 1923 in Antwerpen geboren. Hij schreef ‘Het Afscheid’ (1957), ‘Journal Brut’ (1958), ‘Het Boek Alfa’ (1963), ‘Orchis Militaris’ (1968). Hij is redacteur van ‘Randstad’ en het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’. Hij heeft een halve baan bij uitgeverij Ontwikkeling te Antwerpen en daarnaast een part-time functie aan het Hoger Technisch Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding in Brussel, waar hij filmtaal en filmvormgeving doceert en les geeft in draaiboek-schrijven.
Zijn ‘Boek Alfa’ wordt door prof. Janssens aan de universiteit van Leuven behandeld en door prof. Weisgerber aan de universiteit van Brussel. Een Noorse student in de neerlandistiek heeft over het ‘Boek Alfa’ onlangs aan de universiteit van Oslo een doctoraatsthesis gemaakt. Het ‘Boek Alfa’ is in het Duits en in het Frans vertaald.
Ivo Michiels debuteerde op zijn vijfentwintigste jaar. Vóór het ‘Boek Alfa’ schreef hij een gedichtenbundel, drie romans en twee bundels korte verhalen. Hij wil ze vergeten: ‘Het had niets met literatuur te maken.’
‘Ik heb altijd schrijver willen worden,’ vertelt hij. ‘Ik heb van jongsaf ontzettend veel gelezen. Een boek was een heilig object voor mij als kind. Mijn ouders hadlen in hun leven ooit één boek gezien en dat was het kerkboek. Een boek was een luxe. Als ik van mijn zondagsgeld een boek kocht moest ik dat via de brievenbus binnensmokkelen en verstoppen. Die speciale sfeer heeft aan het heilige van het boek meegeholpen zo. Toen heb ik natuurlijk nooit aan schrijven gedacht, maar deze anekdote wijst wel de richting aan waarin ik gefascineerd was.’
Noemt u uw laatste boek ‘Orchis Militaris’ een experimentele roman?
‘Objectief gezien is het natuurlijk een experimenteel boek; het wijkt af van bepaalde conventies in taal en structuur. In die zin meen ik dat elk goed boek een experimenteel boek is. Ik verwacht
| |
| |
van ieder boek dat de auteur met zijn materiaal iets doet wat vóór hem nog niemand heeft gedaan. Hoe bescheiden ook, al wijzigt hij maar een komma in de evolutie van de romanopvatting, dan heeft hij literair iets gepresteerd.
Subjectief gezien is “Orchis Militaris” voor mij al niet meer experimenteel. Het is een persoonlijk experiment - een avontuur - gewéést. Nu het boek geschreven is krijgt het voor mij klassieke allures. Dat wil zeggen dat ik in mijn volgende boek echt wel verder moet gaan. Flaubert heeft een jonge schrijver eens de raad gegeven: doe nooit iets wat een ander vóór u al gedaan heeft. Ik zou dit willen moduleren en zeggen: doe nooit iets wat je zelf al gedaan hebt.
Vandaar ook dat ik bij voorbeeld na het schrijven van het “Boek Alfa” mezelf heb verplicht om een tijd te wachten voor ik “Orchis Militaris” schreef om voor mijzelf het gevoel te hebben, dat ik opnieuw debuteerde. Wanneer die afstand er niet is heb ik het gevoel dat ik me laat drijven op vondsten van vroeger. Elk boek is een volkomen nieuw avontuur. Wanneer ik dat avontuurlijke gevoel niet heb vind ik het schrijven een hoogst vervelende bezigheid.
Ik heb altijd geschreven met het idee: dit is mijn debuut. Ik maak het mijzelf moeilijker zo. Bepaalde verworvenheden snijd je gewoon weg.’
Het verrassende procédé van het ‘Boek Alfa’ is min of meer herhaald in ‘Orchis Militaris’. U bent van plan nog twee boeken in de ‘Alfa’-cyclus te schrijven. Volgt u daarin dezelfde methode? En bent u dan niet bang dat het een maniertje wordt?
‘Het wordt een cyclus van vier. Tussen die vier boeken is een binding. Dit is evident. Nou moeten we even opletten; dit is een essentiële vraag, waarschijnlijk de essentieelste. Laten we zeggen dat de binding tussen de diverse delen van de cyclus van drievoudige aard is. Ten eerste is er de historische binding of de chronologie. Het eerste boek - “Alfa” dus - heeft een jeugd als exploratieterrein; het gaat over de diverse stadia van kindervaring en adolescentie, samengetrokken in één punt: het uitbreken van de oorlog. Het tweede boek - “Orchis Militaris” - speelt zich af tijdens de oorlog; het ís de oorlog. En dan zal het derde deel komen en dat is gesitueerd ná een oorlog. En over het vierde deel wil ik
| |
| |
voorlopig niets zeggen. Ik bedoel steeds een jeugd, een oorlog. Begrijp me goed. Ik probeer te universaliseren, niet te lokaliseren.
Ten tweede is er de thematische binding tussen de vier delen van de “Alfa”-cyclus. Bij voorbeeld: in “Boek Alfa” was de twijfel het thema, in Orchis gaat het om de absolute gelijkschakeling. En nu moet ik de derde binding noemen...’
U kunt de thema's van deel drie en vier nog niet aangeven?
‘Voor het derde boek heb ik twee mogelijkheden, maar ik weet nog niet welke ik kies. Daar speelt ook bijgeloof een rol: ik praat liever niet over wat nog moet gebeuren, wél over wat gebeurd is. Zolang je het nog niet hebt gedáán is er nog niets gebeurd, vind ik. Het bestaat niet, het derde boek. Het zal pas door het doen zijn ontstaan krijgen. Ik bedoel: ik kan niet op voorhand in theorie vastleggen wat ik ga doen. Dat moet open blijven. Ik doe niet aan invuloefeningetjes, helemaal niet.’
U wilde de derde binding tussen de cyclus-delen noemen.
‘Ja. Die derde binding betreft de vorm. Doordat het “Boek Alfa” het boek van de twijfel was - en twijfel impliceert keuze - is het “Boek Alfa” gebouwd op tegenstellingen, die onder meer tot uitdrukking komen in het ritme van het boek. “Links-rechts-links-rechts” en “hop-hop-hop-hop”. Dus het bevelritme dat ons van buitenaf wordt opgedrongen en daarnaast het ritme van de litanie, een ritme dat ons van binnenuit wordt opgedrongen door opvoeding, geweten, enzovoort. En vandaar zijn in “Boek Alfa” in één zin vaak al tegenstellingen te zien. Bestendig zijn tegenstellingen gebruikt in het hele boek. Het thema - de twijfel - ontstaat uit de vorm.’
Hij gooit zijn armen omhoog en zegt met een wanhopig gezicht: ‘Dit is nog alleen een introductie, hoor. Wanneer men het “Boek Alfa” leest als een entiteit zou men kunnen zeggen dat de ervaringen zich samentrekken binnen in één denkfiguur, namelijk de schildwacht die daar staat, hè. In “Orchis” gebeurt iets totaal anders. Ik moet het tekenen. Kijk, er zijn twee constructielijnen: de soldaat (de categorie onderdrukkers) en de masseur (de categorie onderdrukten).’
Hij pakt het boek ‘Orchis Militaris’, zoekt bladzijde 31 en zegt: ‘De klik ligt op deze bladzij. Als je deze bladzij dóór hebt, heb je het hele boek door.’
| |
| |
En hij leest:
‘En bijna terstond daarop zag hij de stok pal op zijn slaap gericht, als een geweer, zodat hij werktuigelijk het hoofd tussen de schouders trok en reeds voelde hij de stok onontwijkbaar tussen zijn schouders staan en hij huiverde erom, om de stok die daar minzaam tussen zijn schouders stond, hem niet eens raakte en toch stilaan harder drukte, beetje bij beetje harder en harder, hem toch aldoor lager dreef, hem plette tegen de vloer tot zijn gezicht vast aan de stenen lag en het aandeed alsof de stok dwars door hem heen ging, alsof heel het spichtige, kreupele, onverwoestbare lichaam van de generaal door zijn schouders boorde en nog lang daarna voelde hij de stok door zich heen gaan, door zijn lichaam het tok-tok van de stok dat zich traag en hinkend verwijderde en ook nadat het hinken was uitgestorven en de generaal verdwenen en hij van lieverlede weer overeind was gekropen bleef er de stok, in zijn linkerhand, en diep in de oksel van zijn rechterarm zat de doos geklemd en met de kraag van zijn legerjasje hoog toegeknoopt, zijn vrije hand rustend op de buik en de vingers weggestoken tussen de knopen van het jasje tokte hij stram de zaal uit, tokte de gang door en de tuin in en de lippen op elkaar geperst werkte hij zich moeizaam de tuin door.’
En hij zegt bijna driftig: ‘Hier gebeurt het, wat in de realiteit niet gebeurt. Die masseur wordt op een bepaald ogenblik de generaal, wordt later terug de masseur, enzovoort. De constructielijn gaat voort. Er komt bijvoorbeeld dat stuk met het blinde meisje; het slaat om en de jongen wordt blind en vraagt op zijn beurt: wat zie je nu? De personages slaan zo echt om in andere personages, terwijl er ook een bestendig omslaan is van de ene constructielijn in de andere: van de soldaat in de masseur, van de masseur in de soldaat, óók daar.
Het is dus duidelijk dat daar in “Orchis” totaal wat anders gebeurt dan in het “Boek Alfa”. Men heeft het “Boek Alfa” gelezen en men heeft gezegd: het zal wel hetzelfde zijn, verschuivingen binnenin één psyche, en dat is het dus niet. Het is echt wel een oproepen van een bovenrealiteit, die alléén binnen het boek bestaat, door taal wordt opgeroepen, wordt opgebouwd met materiaal dat in de dagelijkse realiteit aanwezig is maar dat tot een volkomen nieuwe realiteit wordt omgevormd.
| |
| |
Goed, nu zijn we er nog niet, hoor. Nu krijgen we de volgende fase en nu moet ik even het “Boek Alfa” pakken. Iedereen heeft dat gelezen als een monologue intérieur. Er zijn hoogstens twee critici geweest die het juist hebben gezien. Ik kon geen repliek leveren destijds. Ik kon het ongelijk van de meesten pas aantonen met “Orchis”. Nu kun je zien dat aan het slot van “Alfa” reeds “Orchis” aanwezig was.’
Hij leest de laatste alinea van het ‘Boek Alfa’:
‘Op het plein viel de marsdreun hortend stil, nog enkele korte commando's werden schreeuwend doorgegeven en toen blies de trompetter het laatste bevel. Nu werd daarbinnen het vaandel neergehaald en weldra zou er geen wachtpost meer nodig zijn, hier niet. Met kloppend hart duwde hij de sleutel in het slot en terwijl hij lijdzaam wachtte op de order om in te rukken keerde hij zich nog eenmaal om naar de straat, en naar de zon die wit en hoog aan de hemel stond, als een trom die niet te horen was, wel pijn deed, aan de ogen.’
‘Wat gebeurt hier? Droomt de schildwacht of dóet hij het? O nee, het gebeurt alletwee; dat is iets wat in de alledaagse realiteit niet mogelijk is, wat buiten het boek niet kan bestaan. En dát is precies wat gebeurt in “Orchis Militaris”. Daarom: het “Boek Alfa” moet men lezen vanuit “Orchis Militaris” (en niet omgekeerd) en dan ziet men dat “Alfa” niet noodzakelijk een monologue intérieur is.
Het “Boek Alfa” is een entiteit. “Orchis Militaris” is een entiteit, maar “Orchis” en “Alfa” samen worden een nieuwe entiteit. Deel 3 is een entiteit, deel 3 en “Orchis” is een entiteit, én 3, 2 en 1 worden een nieuwe entiteit. Deel 4 is een entiteit, 4 en 3 is een entiteit, 4 en 3 en 2 is een entiteit en 4, 3, 2 en 1 is een entiteit. Dan heb je het totaal. Waarschijnlijk zal pas dan het geheel duidelijk worden. Dan zal ik de hele cyclus ook een naam geven. Het gaat hier dus niet om een bepaald procédé. Men mag zich niet blindstaren op bepaalde parallellen die in de eerste twee delen te zien zijn. Eens dat men precies weet hoe het in elkaar zit, is men niet bang meer voor herhaling van het procédé.
Na het “Boek Alfa” voelde ik mij wel ergens gefrustreerd, maar, god ja, wat kon ik repliceren? De mensen konden het niet weten. Ze hebben het eerste deel allemaal gezien als een monolo- | |
| |
gue
intérieur. En toch, ik kan me niet voorstellen dat iemand drie pagina's lang een litanie daarin zet, een hele litanie van Onze Lieve Vrouw, god, wie kent die nog van buiten? Moest het een echte monologue intérieur zijn, dan zou ik alleen de eerste paar regels van die litanie gebruikt hebben en dan op iets anders zijn overgesprongen. Een monologue intérieur is flitsend, snel associërend. Bovendien begint het “Boek Alfa” al met een stuk dat buiten de constructie van de zogenaamde monologue intérieur staat.’
Kunt u iets over uw werkwijze vertellen?
‘Het gaat vrij traag. Het incuberen duurt vrij lang. Eens dat ik echt bezig ben, dan probeer ik het wel iedere dag door als echte gedisciplineerde arbeid te doen. Ik kan wel een keukengeheimpje verklappen. Het “Boek Alfa” is grotelijks nog nachtwerk geweest en 's nachts schrijven geeft je bepaalde hallucinatoire potenties. Men kan zich nog enigszins door zijn schriftuur laten meeslepen. Welnu: bij “Orchis Militaris” heb ik ook nog één of twee keer geprobeerd 's nachts te schrijven, maar dit was volkómen onmogelijk. Dit heb ik met het harde middaglicht moeten schrijven. Koel en helder en zeer beredeneerd. Iets geks is dat ik een paar dagen geleden een telefoontje kreeg van een man uit de buurt van Heerlen en die vroeg: hoe kjomt het toch dat “Orchis Militaris” veel sterker óver komt dan het “Boek Alfa”? En ik kon aan die man niets anders antwoorden dan: omdat ik het zoveel koeler heb geschreven.
Precies door de stevige greep op de techniek, waarbij de eigenlijke inhoudsgegevens en sentimentaliteitsmogelijkheden secundair gemaakt worden, komt de geladenheid ondanks zichzelf sterker naar voren. Technisch gezien sterker. Of het boek sterk of zwak, goed of slecht is, dat moeten anderen uit maken, dat weet ik ook niet.’
Maar u kunt voor uzelf toch wel vaststellen welk boek beter is, omdat bij voorbeeld de opzet geslaagd is en dank zij vakbekwaamheid ook goed vorm heeft gekregen?
‘Ja, als men het mij vraagt dan zeg ik: “Orchis Militaris” is pertinent veel beter dan het “Boek Alfa”. Veel strakker, zuiverder als creatief object. Laat ik zeggen dat mijn inzicht in wat volgens mij literatuur is met ieder nieuw boek juister wordt. Vandaar dat
| |
| |
het voor mij zo'n avontuur is. Ik hoop met deel drie en vier dit inzicht - creatief gezien dus - steeds zuiverder te stellen.
Vooraf gegeven is het inzicht, maar de theorie komt voor mij altijd post factum. Je weet precies wat niet meer kan, wat je niet wil. Dat inzicht heb je wel. En na ieder boek - als het gemáákt, gedáán is - weet je weer meer.’
Sinds uw eerste boek is uw theorie over literatuur dus steeds stelliger geworden. Kunt u zeggen hoe die ontwikkeling is verlopen?
‘Ja, ik zou die evolutie van mijn theorie kunnen omschrijven. Enigszins hoor, want het is echt moeilijk. In mijn eerste boeken - die ik nooit meer noem - waren ethische en autobiografische aandriften aanwezig. In de tweede fase was ik meer toegespitst op de eigenlijke existentiële problemen, onder invloed van Camus zeer kerk. “Het Afscheid” was het laatste boek uit die periode. Daarom heet het óók “Het Afscheid”. En nu zit ik in de derde fase, waarin het bewustzijn overheers; dat literatuur in de eerste plaats een technische aangelegenheid is, dat de creatieve akte van het schrijven volkomen onafhankelijk is van de inhoud. Men kan hoogstens zeggen dat de inhoud een brok materiaal is waarmee een bepaald werkstuk wordt gemaakt. Met andere woorden: literatuur is een behandelen van de matière in taal en structuur.
Nu vind ik dat al die dingen als filosofische en sociale problemen eigenlijk niets met het creatieve proces te maken hebben, niets, niets, niets. Ik laat door een structuur via taalmiddelen een bepaalde akte doorkomen, maar die inhoud als zodanig heeft geen enkele invloed op de akte. Een boek ontstaat vanuit een abstract punt en er blijft iets zeer concreets over Jozef von Sternberg zei laatst op de televisie: “All feeling is in the brain”. Dat is mooi, hè: alles heeft-ie gezien als zuiver technisch, als beweging, vorm.’
Daarmee is eigenlijk al de vraag beantwoord of het u bij het schrijven gaat om structuur en structuurvernieuwing of om taal en taalvernieuwing?
‘Laat ik nog eens citeren. Victor Chlovski, een Rus en communist, heeft eens geschreven: “Le soi-disant contenu est un des aspects de la forme.” De inhoud is één van de aspecten van de vorm, niets anders, hè. En hier heb ik nog twee citaten, die ik be- | |
| |
langrijk
vind. “La langue n'est pas l'unique structure, c'est seulement l'une des structures.” En: “Il n'y a pas que les mots, loin de là. Mais tout est langue, dès que nous bougeons les bras.”
Voor mijzelf is het op dit ogenblik zo dat structuur en taal in elkaar overvloeien. Met de taal is de structuur tegelijk aanwezig. Vandaar natuurlijk dat ik in “Orchis Militaris” de litanievormen nog verder heb doorgedreven. Ik laat de dialogen heel vaak zó verlopen dat beide personages precies hetzelfde zeggen. Het is precies het boek van de gelijkschakeling. Vorm en inhoud laten die gelijkschakeling zien.
Deze visie is al doende ontstaan. Ongetwijfeld zullen er parallellen te zien zijn met werk van anderen. Er is vandaag in alle kunstvormen een gemeenschappelijke noemer te vinden. Ik deed een verrassende ontdekking in één van de eerste boekjes die ik schreef. Ik sloeg het na twintig jaar op en wat zie ik daar: embryonaal en stuntelig een poging tot die litanievorm. Ik was verrast te zien dat dat al ergens in mij aanwezig was.’
Sybren Polet verweet u in een interview in de ‘Volkskrant’ dat u wel modern bent in vormgeving maar niet in mentaliteit. Hij beschuldigde u ervan de oorlog te verheerlijken in ‘Orchis Militaris’. Waarschijnlijk is hij meer afgegaan op het inleidende citaat van Marinetti en op de flaptekst dan op de inhoud, die juist een ontluistering van dat oorlogsbeeld is.
‘Ik begrijp het gewoon niet. Ik denk inderdaad dat Sybren Polet is misleid door het motto van Marinetti, dat toch wel heel duidelijk een anti-motto is. Laat ik het nuanceren; het boek is niet bedoeld als anti-Marinetti, dan zou het een pamflet geworden zijn. Ik dacht toch dat de inhoud het tegendeel is van het motto, temeer daar ik het citaat sterk ironiserend overneem.’
Zou ‘Orchis Militaris’ zonder dat citaat niet dezelfde betekenis houden?
‘Kijk hier op de flap staat het: “Orchis Militaris” verwijst naar een orchidee, waarin schoonheid en geweld onverbrekelijk verbonden schijnen. De Nederlandse bijnaam van deze orchidee luidt: “soldaatje”. Goed. De idee van de orchidee komt uit het citaat van Marinetti terwijl de inhoud toch wel een verbinding is van oorlog en esthetiek. Ik heb niets anders gewild dan het oproepen van een spanningsveld, namelijk tussen dat wat ik doe - een
| |
| |
boek schrijven, een esthetische bezigheid - en het gruwelijke materiaal - de oorlog - dat ik voor deze esthetische bezigheid gebruik.
De oorlog, men moet oppassen. Het thema is gewoon de vernietiging, de verkrachting, dat wat de soort de soort aandoet, ratten die elkaar opvreten, het is gruwelijk. “Orchis Militaris” is een creatie met een spanningsveld tussen esthetiek en vernietiging.’
Het is niet zo dat u - zoals Lucebert - de schoonheid ziet als gruwelijk bloedend?
‘Ja, dat is waar, dat zou ook kunnen, maar dat is mij toch weer te smal. Het zit er in, maar het gaat veel verder. Die pool - vernietiging en esthetiek - zie ik ook op puur vormelijk plan. Er wordt tegelijk ook iets afgebroken, conventies van syntaxis, conventies van romanstructuur, etcetera. Misschien is dit wel een (aanzet tot taalafbraak. Het is een voortschrijden op het esthetische vlak naar een bepaalde vernietiging toe. Een bepaalde esthetiek wordt ook vernietigd op dit ogenblik.’
‘“Orchis Militaris” is veel naakter geschreven dan het “Boek Alfa”; een karig gebruik van adjectieven, geen beelden, zeer... eh... náákt. Ik ben altijd bang dat men bepaalde roerselen die ik in het boek leg te smal uitlegt. Bijvoorbeeld het begrip oorlog móet je veel ruimer zien. Dat is misschien de grootste frustratie die je oploopt (ik neem het niemand kwalijk) dat men de dingen nog niet genoeg opentrekt.’
Schrijft u geen poëzie?
‘Ik heb het wel geprobeerd, maar het ligt me niet. Voor mijn gevoel gaan de grenzen tussen poëzie en proza vervagen, volledig vervallen. Dit proza is ook al een ver-dichting; poëzie is het niet maar het krijgt dezelfde densiteit als een gedicht. Een roman is ook niet met keuvel, wat men vroeger deed hè. Je moet vandaag een roman woord voor woord schrijven.’
Waar plaatst u uzelf ongeveer in de literatuur?
‘Ach, ik weet het niet. Ergens bij degenen die met vernieuwingen bezig zijn. Ik geloof dat het juist niet de raakpunten zijn die onderling bestaan, die een schrijver zijn plaats geven, maar het zijn juist de verschillen die hem plaatsen. De leden van bij voorbeeld de Nouveau-Roman-groep verschillen oneindig van elkaar. Er is een gemeenschappelijke noemer, maar de individuele ver- | |
| |
schillen
zijn bepalender. Ik zou hoogstens kunnen zeggen: ik behoor tot diegenen die óók proberen. Dat is al.
Ik lees zeer, zeer weinig. Af en toe word ik voor een radio- of televisieuitzending verplicht een boek te lezen; die verplichting houd ik aan omdat ik anders nog minder lees. Als ik vijf minuten tijd heb om voor mijn plezier te lezen grijp ik terug naar auteurs uit de 19de eeuw, met een uitgesproken voorkeur voor de Duitse romantici en speciaal voor Jean Paul.’
Kunt u iets meer zeggen over die verklaring in de herdruk ‘Verhalen uit Journal Brut’, waarin u zegt op uw veertigste reeds uw hele werk te overzien: ‘... het ene en ondeelbare boek waaraan je doelbewust je hele leven, de voorbije en nog komende jaren, ondergeschikt hebt gemaakt.’ U kent elke fase van het proces al?
‘Iemand die van de ene dag op de ander een romannetje schrijft, kan dit speelser doen. Dat speelse heb ik niet. Het knoopt aan bij wat ik gezegd heb: ik voorzie dat de grenzen tussen poëzie en proza gaan vervloeien. Eens deze cyclus-“Alfa” afgewerkt ben ik waarschijnlijk op een punt gekomen dat de fleuve opgehouden zal hebben te bestaan. Dan kan ik overgaan naar “Journal Brut”, want dan kan ik de exploraties van het medium taal gewoon doortrekken. Waardoor in “Journal Brut” uiteraard ook een curve zal liggen tussen oud werk en het voortschrijden. Ik voorzie dat na deze cyclus van vier boeken het mij niet mogelijk zal zijn nóg een cyclus te schrijven. Wat het dan verder wordt zal dan van een totaal andere aard zijn, zal meer een gewoon tekstboek worden in de aard van “Journal Brut”. Dat kan één deel zijn, dat kan tien delen zijn, ik weet het zelf niet. Bij de “Alfa”-cyclus heb ik wel precies vier delen gepland: die heb ik nodig om de curve te beschrijven naar punt vier toe. Of ik zou het gevoel hebben dat ik een fase oversla.’
Maar is het wel denkbaar dat u méér delen nodig blijkt te hebben omdat de curve bijvoorbeeld nog niet is afgewerkt? Of kunt u het geheel nu al precies overzien?
‘Dat kan wél, ja, dat ik na deel vier zou zeggen: ik ben er niet, er moet nog een vijfde deel komen. Een vier A en vier B zou kunnen, een deel vijf kan niet, hoor, dat zie ik niet. Ha, ha, néé, dat is moeilijk uit te leggen, maar ik zie het niet, een vijfde deel.’
| |
| |
Wat is het centrale gegeven in uw werk? Wat is uw obsessie?
‘Het is misschien een platvloerse formulering, maar mijn obsessie, god ja, vraag een schilder: wat is jouw obsessie, dan zegt-ie: mijn schilderij. Mijn obsessie is de literatuur als onderwerp van mijn literatuur. Dan zeggen ze: daar zit-ie weer, hè, met zijn ivoren toren, enzovoort. Van een schilder accepteert men dat. Men verwart een literair werk met een kookboek. Een kookboek gáát over iets, een tekst is.’
U gebruikt de term ‘roman’ liever niet?
‘Nee, ik wil mijn boeken geen romans noemen, tenzij het begrip niet meer historisch gedetermineerd is. Ik wil het alleen gebruiken als het woord “roman” soepel genoeg is om er de vernieuwingen in te vatten.’
Waarom schrijft u? Waarom schildert u bijvoorbeeld niet?
‘Ieder mens heeft bepaalde creatieve potenties; creativiteit is geen privilege. Dat mijn creatieve potentie zich nu het gemakkelijkst, het vanzelfsprekendst, uit via de literatuur is denk ik niet eens een keuze. Het is iets dat zich vanzelf bijna opdringt. Nu moet ik wel zeggen: op een bepaald ogenblik ben ik wel voor een keuze gesteld. In 1953 had ik met twee vrienden een film gemaakt en misschien stond ik toen wel op een tweesprong of ik dan niet verder zou gaan in de richting van de film. Waarom ik dan tenslotte de literatuur heb gekozen hangt vooral af van het feit dat ik binnen in de literatuur individueler kan optreden. Je moet bij film werken met een équipe en als er één ding ontbreekt kun je niet werken.
En dan natuurlijk: de fascinatie van het materiaal, het woord, de taal. Die fascinatie is zó groot dat het probleem van een keuze zich nu zeker niet meer stelt. Bovendien vind ik dat een mensenleven vrij kort is en ik ben altijd bang geweest dat je - als je begint te werken in de breedte, je speelt met veel mogelijkheden - je niet in de diepte kunt werken. Ik ben niet echt wat men noemt een speler, hoewel ik wel weet dat literatuur in de grond een spel is. Maar dan een serieus spel.’
‘Tenslotte twee opmerkingen. Over de toekomst: “Journal Brut” zal de curve te zien geven van autobiografische verhalen naar literatuur. Je “ik” verschuift, van het gewone autobiografische, humane “ik” tot waar dat “ik” overgaat in literatuur.’
| |
| |
Over het heden en verleden: ‘Er is een klimaat, er gebeurt iets in de Nederlandse literatuur. Je voelt je geen prediker in de woestijn meer; dat gevoel heb ik echt wél gehad.’
|
|