| |
| |
| |
Hugo Raes | ‘De lezer moet worden beledigd, aangegrepen, geprikkeld, dooreengeschud.’
Hugo Raes is in 1954 begonnen met een gedichtenbundel ‘Jagen en gejaagd worden’. Daarna schreef hij uitsluitend proza: ‘Links van de helikopterlijn’ (korte verhalen, 1957), ‘De Vadsige Koningen’ (roman, 1961), ‘Een tijdelijk monument’ (korte verhalen, 1962), ‘Hemel en dier’ (roman, 1964), ‘Een faun met kille horentjes’ (roman, 1966), ‘Bankroet van een charmeur’ (korte verhalen, 1967), ‘De lotgevallen’ (roman, 1968) en ‘Reizigers in de anti-tijd’(roman, 1970)
25.3.68
‘Wat een vreemd, hoofd heb ik. In vooraanzicht ben ik een andere persoon dan in profiel. Voorzichtig het hoofd draaien. Een gelaat is een onnoembaar wezen, een levend voorwerp, een gedeeltelijk dier. Een zelfstandig fragment dat aan iets vastzit. Uit je huid kunnen treden en jezelf kunnen gadeslaan, het lachen ontleden zoals je met andere mensen doet. Kritisch al de zwakten van hut karakter er in zoeken, de goede kanten, afkeer construeren, of vriendschap tegenover het levend bewegend gelaat. Ik lach in de spiegel. Er zijn veel manieren van lachen. Ik wijzig de lach. Intelligente lach, rustige ogen, trage mond, gescherpte lippen, nadenkende blik. Dolle lach, hoofd achterover, zo lach ik dikwijls.’ (uit ‘De Vadsige Koningen’, blz. 81)
Hugo Raes wijzigt zijn lach voortdurend. Hij is een kleine stevige man in groen ribfluwelen pak, met roze hemd en paarse stropdas. Hij drinkt whisky, hangt achterover in een kleurig linnen stoeltje, springt overeind, loopt energiek naar een kast en zoekt vloekend tussen knipsels. Hij praat gejaagd, steeds kauwgum malend en roert nerveus met een sigaret in de asbak. Aan de muur ontdek ik tussen foto's een bierviltje waarop een van zijn kinderen een mannetje heeft getekend met zonnetjesogen, een snor en een sik, en een onderschrift: ‘Papa (de schrijver).’
Waarom schrijft u? Denkt u zo een greep op de dingen te krijgen?
| |
| |
‘Ja, door een zo perfect mogelijke gestalte aan innerlijke en andere spanningen te geven, de gebeurtenissen, de feiten te verwerken en zelf opnieuw te creëren sta ik sterker. Mijn ik komt zo vollediger tot uiting dan in het min of meer vluchtige dagelijkse leven.
Ik schrijf uit lust tot vertellen, suggereren, spanning en angstverwekken, prikkelen, wakker maken, charmeren met de magie van het schrijven... Ik schrijf uit zelfbesef. Revolte moet inherent zijn aan elke mens. Je moet waakzaam en open blijven, anders is intens leven niet mogelijk. Er is sprake van innerlijke noodzaak, ja, het is een soort jacht die mij drijft van het ene project naar het volgende. Het is ook een persoonlijke uitdaging: het altijd beter proberen te doen.
Ik schrijf hoe langer hoe liever. In mijn eerste boeken was het eerder een vaak deprimerende en pijnlijke strijd met mezelf. Het ging erg moeizaam en traag. Wat veel vlotter en gemakkelijker ging, waren de verhalen. Die schrijf ik altijd in een paar uur, in één geut.’
Hoe ontstaat zo'n verhaal? Heeft u een duidelijk idee of is het een kwestie van associëren, aftasten en doorgaan op een innerlijke realiteit die onder een nevel bestaat en al schrijvende boven moet komen?
‘Aanleiding is een originele inval, een flits inspiratie, als bij een gedicht. Ik heb dus wel een duidelijk idee bij de start. Al schrijvend schiet me dan nog wel iets meer te binnen dat bij de ontwikkeling van het verhaal kan betrokken worden, of er parallel mee kan lopen. Voor een roman is het anders. Daartoe moet ik uiteraard eerst een heleboel invallen en stof hebben. Vooral voor “De Vadsige Koningen” en “Een Faun” is dat nodig geweest. Een roman is de totale confrontatie. De auteur is het medium tussen hèt (het leven, alles dus) en de lezer. Een roman vraagt enorm veel werk. Vooral volhoudingsvermogen. Je moet je als een buldog taai vastbijten en niet meer lossen, al duurt het maanden of jaren. Soms is de wanhoop weleens nabij, maar vaak heb je een intense voldoening als beloning.
Dat ononderbroken vasthouden aan een verbeeldingswerk maakt soms prikkelbaar, vooral wanneer je in dat voltooien, dat uitwerken van het project dagelijks belemmerd wordt door ander
| |
| |
werk, andere verplichtingen, taken, familiale beslommeringen, feestjes. Ik ben vaak dan ook een onbehaaglijk iemand thuis. Ik kan bijvoorbeeld niet schrijven als het niet doodstil is. Iemand die op de trap loopt, iemand die iets roept, een klok die tikt, geluiden of lawaai in de garages in de buurt, dergelijke dingen volstaan om mij te doen knarsetanden...
Daarom willen wij verhuizen, te meer daar ik nooit een eigen werkkamer heb gehad. Ik doe kleine werkjes en correspondentie aan mijn bureau hier in de woonkamer, maar om te schrijven trek ik met mijn machine en boekentas met papieren naar de slaapkamer. Die ligt niet aan de straatzijde, maar op de tweede verdieping achter, zodat ik er een beetje verheven boven rumoer en geruchten, telefoon en huisgenoten kan werken.
Dank zij een stipendium van het ministerie van Cultuur heb ik nu een boek in praktisch ideale, omstandigheden kunnen schrijven, als nooit tevoren. Ik heb mij zeven maanden kunnen osmaken van het onderwijs. Dit heb ik ten volle willen benutten. Ik dacht: nu of nooit. Ik wilde een boek kunnen schrijven in die zeven maanden, zodat ik een streng leven moest leiden; wandelen, drinken, veel slapen, zou het me onmogelijk gemaakt hebben het boek in die tijd af te schrijven.
Ik ga minder weg dan vroeger. Het is kiezen tussen leven of schrijven. Wreed, maar men moet geloof ik als schrijver op een of andere manier een masochist zijn... Alles verloopt volgens plan. Over een paar maanden verschijnt het. Meer kan ik er moeilijk over zeggen.’
U bent leraar Nederlands aan een lagere middelbare school zoals dat hier heet. Geeft u graag les? Of zou u liever alleen van het schrijven leven?
‘Verschillende mensen hebben tegen me gezegd: als je dat onderwijs niet meer zou hebben, zou je een weerstand, een confrontatie missen. Ik denk niet dat dat het geval is. Ik zou graag alleen van mijn pen leven, zonder verplichtingen van buiten. Die weerstand kan beter van binnen komen. Je maakt dan kennis met andere mensen, er ontstaan andere spanningen. Waar je je ook beweegt, die confrontaties zijn er toch altijd, daar hoef je niet voor in het onderwijs te gaan...
Zonder gezin zou ik wel van de opbrengst van mijn boeken
| |
| |
kunnen leven en ook wel met gezin door zeer kalmpjes aan te doen, zonder eisen te stellen. Maar dat kan je alleen als je van het begin af zwarte sneeuw hebt gezien. Als je eenmaal tien jaar behoorlijk hebt kunnen rondkomen, is het niet mogelijk om dan plotseling te zeggen: ik doe mijn wagen van de hand, enzovoort. Autorijden is een factor van vrijheid, geweldige persoonlijke vrijheid. Dat autorijden komt ook vaak in mijn boeken voor, ja. Het drukt de jacht uit, de vaart, een rit naar de toekomst waar we in zitten.’
Kunt u in uw eigen werk een zekere ontwikkeling aangeven?
‘Ja. Ik voel, ik weet dat ik van het realistische vertellen en schrijven meer naar het symbolische evolueer. Ik geloof ook dat daar de toekomst van het proza ligt. Ik wil bovendien dat elk boek dat ik schrijf geheel anders is dan het vorige.’
Bent u tijdens die ontwikkeling beïnvloed door andere schrijvers? Ook misschien door Vlamingen?
‘Ik dacht van niet, ik zie het niet. Ik heb eigenlijk niet zoveel gelezen. Het treft mij bijvoorbeeld wanneer men mijn werk vergelijkt met dat van Musil, Joyce, Bataille, Grass en anderen: ik heb ze helaas nooit gelezen. Ik durf haast geen lijstje voorleggen van wat ik eigenlijk zou moeten gelezen hebben en nog steeds niet gedaan heb. Ook van Vlaamse en Nederlandse auteurs las ik niet zoveel. Ik heb geen tijd genoeg.
Wie een grote indruk op mij lieten toen ik als jongeman las - als dat u interesseert - waren Louis Paul Boon, Henry Miller, Céline. En de Decamerone.’
Uw werk ontstaat als het ware op de spanningslijn tussen twee polen: die van levenslust, vitaliteit, erotiek en de tegenpool van dood, vernieling, geweld. De eerste pool roept een lyrische verbeelding bij u op, de tweede brengt een hardere, noterende taal met zich mee. Is dit bewust zo door u opgezet óf gegroeid en later gehanteerd?
‘Dit is een zeer grondige vraag. Die twee polen zijn wel eerder geconstateerd, maar wat u vraagt is me nog nooit gevraagd... [leunt achterover, kijkt plotseling doodstil naar het plafond, zwijgt lang]. Ik denk dat het meer intuïtief is, dat ik het zo doe, onbewust, onberedeneerd... Dat kan niet anders. Het moet wel een grote rol in mijn psyche spelen daar binnenin, dat moet wel.
| |
| |
Het schijnt iets onvermijdelijks te zijn. Ik heb er wel eens juist vanaf gewild, maar op de een of andere manier komt het steeds terug. Het zijn ook de grote spanningen in het leven, hè. [Stilte.]
Wat mij wel verbaast is dat zoveel mensen mijn verhalen niet begrijpen. Soms schrijven ze kritieken, daar kan ik niet bij. En er zijn anderen die zeggen dat ik móéilijk schrijf! Ik dacht juist dat dat omgekeerd was. Maar het eerste verhaal uit mijn laatste boek Bankroet van een charmeur bijvoorbeeld: er zijn verschillende critici geweest die niet de pointe hebben begrepen.’
Hij staat driftig op, strooit met knipsels, lacht met een ondertoon van verbijstering.
Welke typering vindt u het best bij u passen: piekeraar, cynicus, melancholicus of pessimist?
Hugo Raes wijzigt zijn lach: ‘Ha, alle vier, denk ik! Het wisselt ook. Ik had de indruk dat het in mijn werk naar een vrolijker - misschien een cynischer of sarcastischer - kant ging. Maar het is moeilijk om dat van jezelf te zeggen.’
Doet u nooit meer iets aan poëzie?
‘Nee, niet meer. Dat was een debuut. Ik kan veel meer zeggen met proza, of beter gezegd, ik kan er andere dingen mee zeggen. Nee, dat is toch geen goed antwoord, hoor. [Neemt geërgerd 'n slok.] Het is gewoon niet mijn uitdrukkingsmiddel. In het begin dacht ik van wel. Ik kreeg weinig respons op die poëzie. Op het proza was dat er van het eerste boek af veel meer.
Van korte verhalen heb je veel meer voldoening. Een roman geeft een uitgestelde voldoening. Een roman betekent geduld oefenen. Ik denk dat ik geen korte verhalen meer ga schrijven. Gewoonlijk was het iets totaal aparts, een kort verhaal of een roman, maar ik heb de indruk dat die twee genres bij mij in elkaar zijn gaan groeien.
‘Dat is al duidelijk in “Een Faun met kille horentjes”: de korte gesyncopeerde indeling, de flitsen, de ongebreidelde verbeelding van het korte verhaal, de snelle uitwerking van het korte verhaal, de vaart in de uitwerking bedoel ik, maar dan toch àl die dingen gecombineerd met de omvangrijkheid van thema's en de uitdieping ervan die eigen zijn aan de roman. En ook een voortgang die door het hele boek loopt.
Er is veel meer interesse voor een roman dan voor verhalen.
| |
| |
Zelfs goede verhalen wekken nooit zozeer de aandacht als een roman. Zakelijk motief dus? Ja, eigenlijk wel ja, dat speelt natuurlijk toch mee. Het korte verhaal is zo'n beetje het zwarte schaap in het proza. Alhoewel voor de laatste verhalenbundel de belangstelling groot is.’
Wat vindt u van de Vlaamse literatuur op het ogenblik, of meent u dat die niet los gezien mag worden van de Nederlandse literatuur?
‘Vroeger was er veel verschil tussen die twee, maar de laatste tijd groeit dat naar elkaar toe. De dialectauteurs verdwijnen, de verschillen zijn kleiner geworden. De moderne stromingen in beide landen komen steeds meer overeen, vloeien in elkaar over tot één literatuur.
Anderzijds is er nog een duidelijke achterstand, maar die ligt meer op het vlak van de kritiek. In Vlaanderen wordt een boek al tot de literatuur gerekend als het de volgende eigenschappen manifesteert: vlotte belletrie, ronkende zinnen, gebruik van vreemde woorden (liefst Latijnse of Franse), citaten uit klassieke meesterwerken, eufemismen, zogezegde geestigheden, aanwezigheid van vaste oude rotsen zoals begrip, moed, berouw, vertwijfeling, zelfverloochening, humanisme, bereidwilligheid tot de dialoog... Daar moet ik altijd om lachen, dat gezwam over de dialoog! Dialoog met de doofstommen van Vlaanderen.
Een boek moet nog altijd deftig, geciviliseerd, didactisch, pseudo-filosoferend hersenwerk zijn. Met andere woorden: gekunsteld, steriel en feitelijk onbelangrijk. Zo nuttig als een tramkaart of een damesblad: het wordt onbewust gebruikt en meteen vergeten. Het is dood voor het geboren is.
De zogenaamde Vlaamse literatuur is zeer sterk in het traditie-voortzetten. Een goed voorbeeld is mijn fervente tegenstander (ik ken hem niet) Piet van Aken, een laatste uitloper van “sociale literatuur” zoals zij denken dat het nog steeds hoort: de arme werkloze op klompen, met lompen aan het lijf, de slavende sloof met zeven kinderen van wie één achterlijk of met x-beentjes, één pientere rakker, een sympathiek boefje, enzovoort. Dus de gedegen, mooi geschreven, rechtlijnige streekroman of “psychologische” roman, enfin, kul in pakjes.
In plaats van de “smerige drift- en drekliteratuur van Van het
| |
| |
Reve, Wolkers, Cremer en Raes” zoals een andere Vlaamse traditionalist Ward Ruyslinck het zo treffend formuleert, geef de Vlaming maar schrijvelaars die het lijntje voorttrekken of althans geen potten breken. Zij getuigen van een literaire smaak daterend uit de vorige eeuw. Ze beseffen niet eens dat de tijd waarin zij leven niet de hunne is, dat ze hopeloos achter zijn. En dat beschouwen zij als norm: het achter zijn!
Ik herinner me nog hoe Van Aken schreef toen er - een jaar of tien, twaalf geleden - één van Boons beste boeken verscheen: “Boontje weet nog altijd niets van de constructie van een roman af.” Het is dank zij zulke kerels dat Elsschot, Walschap en Boon bijvoorbeeld lang hebben moeten wachten eer ze bekend werden. Als je het zó bekijkt, is er niet zoveel in Vlaanderen. In de eerste plaats Boon, Claus natuurlijk, en Gust Gils, Pernath en Ivo Michiels...’
Hugo Raes heeft zijn jasje er bij uitgetrokken. In roze hemdsmouwen betoogt hij: ‘Dit is mijn standpunt. Een boek mag de lezer niet onberoerd laten. Het is geen echt boek, het heeft zijn doel niet bereikt als men gewoon de ervaring heeft een verhaal of evocatie gelezen te hebben.
De lezer moet er door beledigd, aangegrepen, dooreengeschud, geprikkeld worden, gestimuleerd, hoe dan ook. Een boek moet niet alleen een aangename uitwerking hebben. Het lezen moet een intensieve bewustwording zijn, een psychische en lichamelijke bewerking, een behandeling bijna, een onderdompelingskuur.’
|
|