| |
| |
| |
Aldo van Eyck | ‘De oude stad wordt roekeloos vernietigd.’
9.3.68
In de tekenkamer op de tweede etage van het Amsterdamse huis van Jan Rietveld rolt Aldo van Eyck vellen vol lijnen en blokjes over de vloer: het ontwerp voor een stadhuis in Deventer. Een jury heeft dit plan uit negen andere gekozen omdat Van Eyck er in geslaagd is ‘de structuur van de oude stad tot in onderdelen voort te zetten’. Aldo van Eyck (49), zoon van de dichter P.N. van Eyck, kreeg in 1961 de Sikkensprijs en in 1964 de Architectenprijs van de gemeente Amsterdam voor het Burgerweeshuis. Hij ontwierp enkele honderden kinderspeelplaatsen in de hoofdstad, waarvan vooral die aan de Zeedijk bekend is geworden. Sinds 1966 is hij buitengewoon hoogleraar - aanvankelijk in het vak ‘interieur’, later in ‘architectonisch ontwerpen’ - aan de Technische Hogeschool te Delft.
Uw ontwerp voor het stadhuis in Deventer heeft volgens de jury vooral verdienste ‘vanwege een volledig nieuwe zienswijze op het bouwen in een oude stad’. Kunt u die zienswijze omschrijven?
‘Laten we even niet praten over een nieuwe zienswijze. Dat hebben anderen gezegd. Als dit nieuw is, dan is het wel betreurenswaardig. We zijn de stad gaan bekijken, is dat nieuw? We wisten twee dingen: het moest een stadhuis zijn én het ging om Deventer. Je moet iets maken dat bestaansrecht heeft op die plek. We zijn gaan kijken waar de omgeving ontvankelijk voor zou zijn. Is dat een nieuwe zienswijze?’
Hij loopt onrustig om de tekeningen heen, bijt op zijn vingertoppen, kucht. ‘Ze hebben mij wel eens als beeldenstormer beschouwd. Dat doen ze in Nederland heel gauw. Een náár woord. Blijkbaar bedoelen ze daar iemand mee die over het verleden heenloopt. Het verleden hoeft niet meer en al die onzin, die verhalen. Als íemand gelooft in het hedendaagse van het verleden, dan ben ik het. Het feitelijke bestaan van het verleden zoals dat zeker in oude steden is overgebleven. Dat zijn gegevens, oude steden, fenomenen uit het verleden, met alle voordelen en bezwaren van dien, met beíde. Het typische in Nederland is dat de be- | |
| |
zwaren
blijven. Ze handhaven de ellende van een oude stad en vernietigen de voordelen. Juist de fijne dingen van een oude stad worden op de meest roekeloze manier teniet gedaan. Dan hoef je die moeilijke zaken meteen niet op te lossen, hè. Dan hebben ze niks, geen oude stad meer, maar ook geen nieuwe. Nieuwe steden bestaan niet.’
Hij gaat op de grond zitten en wijst naar de tekeningen: ‘Deventer is een wonderlijk stadje aan de IJsel. Gehavend door de oorlog, dat zie je nog. We zijn eerst een pilsje gaan drinken aan de overkant van de IJsel. Je denkt: mijn hemel, dat dat nog bestaat. En dan het tweede gevoel: mijn hemel, moet in die tere structuur een nieuw stadhuis komen? [fluit bedenkelijk]. Een zee van kleine daakjes. Daaruit stijgt die toren op. Enorm contrast. Geweldige dominant van de kerk, daarnaast de honderden kleine huisjes. Een veelvoud van daken én dat geval van die kerk. Hoe moet ik aan dat wezenlijk middeleeuws aspect een nieuw stadhuis toevoegen? Toen we het eerste pilsje dronken dacht ik: óf ik ga naar huis, het is te moeilijk, óf ik ga er fijn aan beginnen want we weten precies wat we niet willen. Dat is een veto, hè. In ieder geval mag je die hele structuur van de daken achter elkaar nooit doorbreken. Je moet gewoon componeren in het totaalbeeld. Deventer is wat dat betreft niet zo moeilijk, omdat je vanaf de overkant van de rivier dat totaalbeeld kunt zien.
En dan een stadhuis. Een stadhuis... Het enige wat je in je hoofd hebt zijn monumentale, representatieve gebouwen. Dat willen we zeker níet. Een stadhuis is iets anders vandaag. We willen geen monumentaal ding meer dat je onmiddellijk associeert met regenten. Dat is misschien het nieuwe in dit ontwerp. We hebben het willen invoegen in de gemeenschap. Het mag geen opdringerig gebouw zijn, dat zich verheft boven de stad. Nou ja, de functie, hè. Het moet een gebouwd milieu zijn waar je in kunt zoals je een straat inloopt, zonder drempel, alleen met een deur om de tocht tegen te gaan. Een bebouwd gebied moet het zijn, een dienstig plekje gewoon, waar mensen een pas komen halen, inlichtingen kunnen krijgen, een baby laten inschrijven, weet ik wat. Ik heb het plan fijn gevonden omdat het samenvalt met mijn liefde voor die oude stad en mijn bijna fanatische haat tegen machtsvertoon.’
| |
| |
‘Het is een open gebouw, je kunt overal uitkijken. Hier de IJsel, daar de oude daken. Als je in de gangen loopt, weet je gewoon waar je bent: je bent in Deventer. Je beleeft die fijne plek als je door het gebouw loopt. En dan nog één ding: de absolute gelijkwaardigheid. Er is nergens te zien of daar nu de klerk of de burgemeester zit. Geen hogere ramen voor de representatieve afdeling, niets van dat al. En de trouwzaal loopt uit in de steeg. De bruidspaartjes worden gefotografeerd in het steegje. Dat is wel wat anders dan een breed bordes. Maar goed, dat is een variant. En bovendien, pf, tróuwen...’ Van Eyck trekt een sceptisch gezicht.
Wanneer gaat de bouw beginnen? Wanneer moet het stadhuis zo ongeveer klaar zijn?
‘Ik weet het niet. Ik vermoed dat ze het nu even laten bezinken. Zolang ze niet aan het graven zijn, geloof ik het nog niet...’ Hij rolt de vellen voorzichtig op. ‘Het moet donker gemaakt worden. Nieuwe gebouwen zijn altijd licht. Wij willen het stadhuis in zijn donkerte terug laten vallen in de structuur van de oude stad. Verder wordt het een honderd percent twintigste-eeuws gebouw. Eenmaal de grondvorm gevonden, gaan we nu zover we kunnen in de toekomst kijken. Er zullen eigentijdse materialen worden gebruikt, die zich hopelijk goed verdragen met de oude stad.’
Hij steekt een peukje aan. ‘Die ontvankelijkheid voor een totaalstructuur... Zo'n stad als Amsterdam moet je lezen. Dat vinden ze moeilijk. Men heeft wel gevoel voor oude gevels, die overeindgezette briefkaart, maar een gebogen Zeedijk die op de Nieuwmarkt uitloopt bijvoorbeeld, dat moet je zíen, zoiets geweldigs. Het gekke bij Amsterdam... Door de grachtengordel staat de stad stevig in de schoenen, hecht, gesloten. Maar de oostelijke kant is een wonderlijk fragmentarisch gebied, open, verbrokkeld, met eilanden. Dat is een zwak, kwetsbaar gedeelte. En nou komt juist dáár een doorbraak, naar de Nieuwmarkt toe. Ze zien niet dat dat ongelooflijk mooi is, die waaier van straten. En de Jordaan is precies hetzelfde. Die speculatieve toestand, een diep ondoordringbaar gebied tussen de grachten en de Kinkerbuurt in. Als ze dat openmaken, nou... Het is een muur, een rug, waarin honderden mensen wonen. Je mag wel iets nieuws maken als het moet, maar dan moet je hier oog voor hebben. Het is gewoon lezen van
| |
| |
de structuur, die er is. De grachten zijn duidelijk mooi, maar in het oostelijk stadsdeel moet je tussen de regels kunnen lezen. Dat is een veel knapper verhaal eigenlijk. De grachten krijg je met één lelijk gebouw niet kapot. Maar het rare is, de kwetsbare plekken maken ze stuk. De gedeelten die een stootje kunnen hebben, daar is men oervoorzichtig mee.’
Gelooft u in Nieuw Babylon, of heeft u een ander beeld van de toekomststad dan Constant Nieuwenhuys?
‘Kijk, Babylon, dat is een kwestie van geloven of niet. Het is een visie, hè, een visie van een maatschappij die een ander geestelijk klimaat en een andere grondslag heeft. Daarom is het een utopie. Het is moeilijk om het met een utopie eens of oneens te zijn. Het is geen stad, het is een idee. Constant gelooft er in. Daardoor wordt het een autonome daad voor hem. Het is onzinnig om te vragen naar de technische mogelijkheden. Zijn maquettes zijn evocatieve images om een beeld te geven hoe het zou zijn. Trouwens, hij staat niet alleen. De jongere generatie heeft behoefte aan een gemeenschap waarin de mens, de ludieke mens, zijn gang kan gaan. Gelukkig. Ik hoop alleen dat de jongeren er nog harder en meedogenlozer voor vechten. Ieder zinnig middel dat ze daarvoor zullen gebruiken, keur ik goed. Het hoeft niet zachtaardig te zijn, als het maar zinnig is. Ik hoop niet dat het over tien jaar verzand is.’
Hij tekent lijntjes met zijn tong uit zijn mond. ‘Nee, Constant is wat dat betreft een profeet. Het is een fantastisch verhaal, Babylon. Mensen gaan altijd argumenteren of het wel kan en zo. Nee, het verháál is goed. Ik denk natuurlijk heel anders. It is not my cup of tea. Iedereen heeft een verkeerd idee van orde. Overheid, architecten, stedebouwers, ze gaan allemaal uit van een zekere orde. Het tegenovergestelde van wanorde. Wat ik wil is een orde die speling schept. Een orde die vrijheid insluit in plaats van uitsluit. Geen dwangbuis of overeind gezet schaakbord. De orde handhaven? Weg ermee! Er is ook een orde als een zinrijk gedragspatroon, maar dan kun je het woord orde wel weg laten... Zodra stedebouwkundigen inzien dat een stad noodzakelijkerwijs chaotisch is, gaan ze hun lineaal op een andere manier gebruiken. Heb je ooit een niet-chaotische stad gezien? De stad is net zoals wij zelf zijn. Je kunt wel een stad maken die de helft van de
| |
| |
mensen uitsluit...
Ik zeg wel eens: een stad is een droom, vol afwijkende bewegingen, duizenden irrationele lijnen die niet kloppen, niet te achterhalen zijn, schijnbaar samenhangend, a-logisch, incompleet en complex, met veel méér betekenissen dan we zelf onderkennen, vol onverwachte dingen. In een droom blijven de dingen niet binnen hun definitie gekluisterd. Een vlinder vervloeit tot boom, een schip kan een huis worden. Alles kan alles worden. Maar nu, alles zit gekluisterd aan één functie, die de heren aanwijzen. Daartussen is niks. Ja, wat vluchtheuvels. Geen speling. Dat is wat Constant wil: zelf definities kunnen geven, afwijkend van wat er gisteren over gezegd is. Natuurlijk hebben we twee kanten. Ik zoek ook een vorm, maar dan een vorm waar menselijke dingen in terecht kunnen komen. Ze willen altijd maar verbeteren, hè, gezond maken. Ze hebben een eenzijdig denkbeeld van wat gezond is. De angst voor het onvoorziene, het onverwachte, de verrassing om de hoek, doodsbenauwd zijn ze voor wat niet in het kader past. Dat zie je aan al die nieuwe steden af. Je zou met Haussmann kunnen zeggen: het zal niet meevallen om in nieuwe wijken een revolutie te ontketenen. Alles is open, bloot, kaal, een voortdurende buitenkant. Geen spleet, geen hoek, geen steeg, geen verborgen plek. Overal tocht het. Nergens ben je thuis. Het is een met enorme deskundigheid in elkaar geprutste omgeving voor het verdwaalde gemoed, nou ja, dus het niemandsland. Je kunt ook geniaal zijn in het creëren van het schriele. De leegte... In de leegte is alleen maar ruimte voor meer leegte.’
Doet u ook mee aan de prijsvraag die is uitgeschreven voor een nieuw stadhuis in Amsterdam?
‘Nee, ik heb niets ingezonden. Ik had niet zoveel tijd en ik had niet zo'n behoefte. Het is al zo'n lijdensweg geweest. Ik heb niet zo erg gehouden van het programma. De plek, die is aangewezen, aan de Amstel: aan twee kanten water en aan twee kanten druk verkeer. Het blok staat er dus als een eenzelvig eiland. Binnen die structuur meen ik dat het gebouw te eenzelvig zal worden, moeilijk toegankelijk, enorm groot, centraal. Misschien zijn er enorm knappe mensen die er wel wat van maken. Het is mogelijk dat iemand er iets op vindt. Als visuele plek is het té mooi, niet te vergelijken met de situatie in Deventer. Wil je nou
| |
| |
voor zo'n stad als Amsterdam een mammoet-gebouw maken? Er zijn in de binnenstad zo veel problemen. Amsterdam interesseert me enorm, enorm, maar nou net niet zo'n stadhuis. Een democratisch stadhuis moet het worden, volgens het programma, een regentistisch programma. Wat is dat nou, penibel hoor, het vervult me met achterdocht. Een democratisch stadhuis... Als ze nou hadden gevraagd om een menselijk stadhuis.’
|
|