Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermdHoe de koningen samenkomen te Salisbury en hoe er vrede gesloten wordt tussen koning Artur en de andere vorsten [LXXII][32225] Het verhaal vertelt nu dat op het veld van Salisbury alle vorsten samengekomen waren. De eerste van hen was hertog Escan van Cambenic, die negenduizend goedbewapende en dappere mannen meebracht. Vervolgens kwam Tradeliant van Cornwall met elfduizend man; daarna koning Clarioen met achtduizend strijders en een witte banier met een rood kruis erop. Alle anderen hadden dezelfde vlag. Clarioen verbleef bij de koning van de honderd ridders. Daarna kwam koning Beliant met tienduizend ridders en na hem koning Carados, die lid was van de Ronde Tafel maar sinds de strijd begon niet bij Arturs mannen was geweest. Hij had tienduizend man bij zich. Toen kwam koning Brangores, die vanwege Onze Heer gekomen was om tegen de heidenen te strijden en hij bracht tienduizend man mee. Vervolgens arriveerde Minoras, de drossaard van de koning van Driënde. Hij was door koning Lac gestuurd om de vergeving van zonden te verkrijgen die de pauselijke legaat in Gods naam had afgekondigd in het hele land. Hij voerde zevenduizend dappere mannen aan. De drossaard van koning Pelles kwam aan met zesduizend man die de koning omwille van God daarheen zond. Daarna kwam koning Pellinors drossaard, gezonden door de koning, met zesduizend man in naapi van God. Toen arriveerden de drossaard van koning Alein, die voor God zesduizend soldaten naar de strijd stuurde, en Galehaut, de zoon van de reuzin, die van het verre eiland kwam en voor God tienduizend man meebracht. Agigner kwam ook aan, de drossaard van Clamadeus, met vijfduizend man. [32276] Toen deze vorsten, die omwille van God gekomen waren, | |
[pagina 162]
| |
gehuisvest waren, gingen de tien baronnen naar elk van hen toe. Zij bewezen iedere vorst eer en dankten hem voor zijn komst om het land te beschermen. Vervolgens arriveerde koning Cleolas met zevenduizend man, en daarna hertog Belias met zevenduizend manschappen en Marganores, de drossaard van de koning van Sorelois, met zevenduizend man. Al degenen over wie ik hier lees, kwamen voor God. [32292] Merlijn ging naar koning Artur toe: ‘Kijk nu eens, edele en dappere koning Artur, wat God allemaal voor u heeft verricht. Hij heeft u hier geweldige hulptroepen gestuurd om u en de christenen bij te staan. Met recht moet u Hem danken en loven, altijd en overal.’ De koning antwoordde: ‘God is zijn zondaars niet vergeten, dat kan men aan mij wel zien: Hij heeft overal en altijd achter mij gestaan, daar moet Hij duizendvoudig voor gedankt worden. Hij zal mij in de toekomst ook bijstaan, dat geloof ik vast, want ik vertrouw mij helemaal aan zijn genade toe, opdat Hij mijn lichaam en ziel zal redden.’ Merlijn beaamde: ‘Het vaste geloofdat u altijd heeft gehad zal u helpen en ik raad u aan dat u altijd even standvastig zult blijven in uw geloof. Dat zal u overal de overwinning bezorgen.’ ‘Merlijn,’ zei hij, ‘God moet weten dat ik Hem nooit zal afzweren, hoe bang ik ook ben.’ [32320] ‘Heer,’ vervolgde Merlijn, ‘nu moet u bedenken wat u wilt doen met de vorsten die hier zijn gekomen.’ De koning antwoordde: ‘Ik zal handelen naar uw advies, want zonder uw raadgevingen zou ik hieraan niet kunnen beginnen.’ ‘Heer,’ zei Merlijn, ‘u moet nu naar de belangrijke heren die hier aangekomen zijn, toe gaan en hen bedanken voor de omvangrijke hulptroepen die zij u hier gebracht hebben. Vooral degenen die uw leenman niet zijn, moet u uw erkentelijkheid tonen. God betoonde nooit eerder een vorst de eer dat hij over zoveel goede manschappen kon beschikken als hier nu bijeengekomen zijn. Nooit meer zullen zoveel dappere mannen op dit veld of in deze omgeving samenkomen, behalve op de dag dat het kind de vader | |
[pagina 163]
| |
zal doden en de vader het kind.aant. Dat zal op deze plek gebeuren en dan zal het land van Brittannië zonder kind en vader achterblijven. Nooit zal de schade goedgemaakt worden. Op diezelfde dag zullen alle bisschoppen de rouw aannemen, en dat is niet verwonderlijk aangezien de heren en menig edelman hun einde zullen vinden. Ik zeg u ook dat er nog nooit zo'n grote veldslag was als de slag die hier nu zal plaatsvinden.’ [32355] De koning vernam dat de vader zijn kind zou doden en het kind de vader, en dacht daarover na. Hij werd er verdrietig en bezorgd van, omdat het land zonder troonopvolger en leider zou achterblijven. Hij vroeg Merlijn vriendelijk of hij hem deze dingen duidelijk wilde uitleggen, want hij zou het graag precies willen weten. Merlijn antwoordde: ‘Heer, u zult er niet meer over te weten komen dan wat ik over de leeuw vertelde, die ongekroond zal zijn en die drie leeuwen mee zal brengen waarvan de derde geen kroon zal dragen. Deze drie zullen het boosaardige gebroed van Logres doden. Vraag mij niets meer,’ zei hij, ‘maar ga naar de baronnen zoals ik u gezegd heb.’ ‘Graag,’ antwoordde Artur. [32378] Hij steeg op en nam de koningen Ban en Bohort mee, evenals Sagrimor en Keye, Ywein de grote, Gaheriës, Galescins en Gariët. Met hen reed koning Artur van tent naar tent. Hij bedankte elke vorst afzonderlijk voor zijn komst. Ondertussen zal ik u vertellen over koning Loth, die de vorsten samen had gebracht, zoals ik u meedeelde. Eenmaal aangekomen in Salisbury waren zij in de tent van koning Loth bij - eengekomen. Zij begroetten elkaar hartelijk. Daarna gingen de edelen op een kostbare bank zitten. Toen zij daar zaten te praten, kwam Merlijn naar hen toe. Zij stonden voor hem op en heetten hem welkom. Hij bedankte hen: ‘God, die macht heeft over alles, moge hier zijn macht gebruiken om de Saksen die u grote schade berokkenen, te verdrijven uit uw midden.’ ‘Bij God,’ antwoordden de baronnen, ‘de schade is nu al enorm.’ ‘Die zou nog veel groter zijn, als de geweldige hulptroepen hier | |
[pagina 164]
| |
niet zouden zijn die God ons gezonden heeft en die bestaan uit dappere mannen die omwille van God hierheen zijn gekomen. Daarvoor mag u God dankbaar zijn!’ sprak Merlijn. ‘Ook zeg ik u dat wij in staat zijn een grote oorlog te beëindigen als wij alle-. maal tot één partij behoren; zo niet, dan zal het slecht aflopen. Het zou een goede zaak voor ons allemaal zijn als er vrede gesloten werd tussen u en koning Artur, die ons aller heer is. Wij zouden daardoor meer ontzag voor hem hebben.’ [32426] Koning Loth voegde daaraan toe: ‘Heren, zo waarlijk helpe mij God, Merlijn heeft goed gesproken, want de vrede zou eervol voor u zijn, jegens God en voor de wereld. Nooit zou u ergens zo eervol kunnen handelen.’ Koning Uriëns sprong boos op en zei: ‘Verduiveld, heer koning, wat zegt u nu? Wij hebben een wapenstilstand afgekondigd totdat de Saksen zijn verdreven. Als zij weg zijn, zullen wij doen wat ons goeddunkt, en nu wilt u ons ompraten om dit te doen? Ik doe daar niet aan mee. Ik weet niet wat de anderen doen, maar als zij ermee instemmen, acht ik hen allen meinedig.’ ‘Eerlijk,’ zei koning Neutres, ‘ik sluit geen vrede, als dat niet samen met u en de anderen gebeurt.’ Hetzelfde zeiden zij allemaal, tot woede van koning Loth, die zich echter stilhield. Daarna sprak Merlijn: ‘Heren, ik zeg u, boosheid is niet goed op dit moment.’ [32454] Terwijl zij daar praatten, kwam koning Artur met de koningen Ban en Bohort bij de tent waarin de vorsten zaten. Koning Loth sprong overeind toen hij koning Artur zag: ‘Heren, hier is mijn heer, koning Artur!’ Toen sprongen zij allemaal op, omdat hij de koning was, maar hij had hen al gegroet voordat zij waren opgestaan en zei uiterst vriendelijk: ‘Dit hele gezelschap is welkom.’ Zij antwoordden hem allemaal dat God het hem zou lonen. Nadat zij allemaal waren gaan zitten, bedankte de koning hen dat zij gekomen waren voor zijn strijd om de Saksen te verdrijven. ‘Zij hebben de christenen grote schade berokkend. Laat ons er nu een eind aan maken en ons gaan klaarmaken.’ ‘Heer,’ zei Loth meteen, ‘laat Merlijn daarbij zijn gang | |
[pagina 165]
| |
gaan: hij zal ons aanwijzingen geven en wij zullen doen wat hij ons opdraagt.’ Alle baronnen volgden zijn voorbeeld en gaven de leiding aan Merlijn. [32485] De vorsten gingen uit elkaar. De koning reed naar zijn tent, de vorsten begeleidden hem en gingen daarna naar hun eigen verblijfplaats. Koning Artur, koning Ban, koning Bohort, Walewein, Merlijn en Ywein gingen beraadslagen. Merlijn zei tegen hen: ‘Het leger dat hier aangekomen is, heeft rust nodig. Laat de baronnen twee dagen uitrusten. Maandagochtend vroeg zullen we naar Clarence trekken, want daar zijn al de Saksen die Winchester belegeren, evenals degenen die zij verslagen hebben en die zij gevangen zouden hebben gehouden, als zij niet gevlucht waren. Ik zal de vorsten laten weten dat zij maandag klaar moeten staan.’ [32507] Dat spraken zij af. Ondertussen zagen zij heer Waleweins schildknaap Elisier, de zoon van koning Pelles, aan komen lopen. Hij zei onmiddellijk tegen heer Walewein: ‘Heer, ik vraag u nu mijn verzoek in te willigen. U zou mij op mijn verzoek tot ridder zou slaan. Ik wil mijn ridderschap graag bewijzen tegen de Saksen en ik zal nooit ridder worden als u het mij niet maakt.’ Walewein antwoordde: ‘Beste vriend, dat zal ik graag doen, want u bent dat zeker waardig.’ De volgende dag sloeg hij hem met veel eer tot ridder en ook de koning bewees hem eer, vanwege zijn hoge geboorte en omdat Walewein hem had verteld over de dappere daden die Elisier voordien verrichtte. Op de dag dat hij ridder geworden was, liet Artur hem bij het eten tussen hemzelf en koning Ban zitten, terwijl er een feestelijke maaltijd werd opgediend. [32535] De volgende dag verzocht Merlijn de koning zich klaar te maken om de dag daarna te vertrekken: ‘Let erop dat u niemand laat weten waar u heen zult gaan. U moet mij volgen als ik voorop rijd. Ik zal de vorsten zeggen dat zij zich moeten klaarmaken.’ De koning antwoordde: ‘Merlijn, doe wat je moet doen voor onze zaak.’ Merlijn ging naar de vorsten toe en ver- | |
[pagina 166]
| |
telde hun dat zij zich 's morgens vroeg moesten bewapenen. Elke vorst liet hij een witte banier met daarop een rood kruis voeren. Toen zij allemaal klaar waren, klom Merlijn op een enorme ruin. Hij droeg Arturs banier voor het hele leger uit, met alle heren achter zich aan. Zo reed hij naar Clarence, dat door koning Hargodabrant met twintig andere koningen belegerd werd. Deze koning had zijn foerageurs in een omtrek van wel twintig mijl uitgestuurd en zij plunderden het land. [32565] Een groep van deze foerageurs was bij het kasteel Garlot gekomen, het beste kasteel dat koning Neutres bezat. Daar arriveerden vier Saksische koningen met tal van manschappen, die veel buit gemaakt hadden. De bewoners van het kasteel waren op hen af gegaan om de goederen te redden. Bij het gevecht vielen veel doden aan beide zijden, maar tenslotte moesten de mannen van Garlot de buit achterlaten en naar het kasteel vluchten. De Saksen belegerden het kasteel: de vier koningen zwoeren dat zij niet zouden vertrekken voor zij het veroverd hadden. De koningin werd bang toen zij zag hoe men het kasteel belegerde, en vroeg de drossaard wat zij daaraan kon doen. Zij besloten 's nachts samen het kasteel te verlaten via een klein poortje dat naar de rivier leidde. Daarna zouden zij naar een andere burcht gaan, die zes mijl verderop was en die men Ter Bescherming noemde, omdat Vortigern zich daar tegen de dood wist te beschermen. Zo heet de burcht nu nog. [32597] De dame en haar drossaard vertrokken via het poortje met twee schildknapen, maar de Saksen hadden wachtposten neergezet rondom het kasteel. De vrouwe werd gevangengenomen en de drossaard gedood, terwijl de twee schildknapen zwaargewond wisten te vluchten. Zij kwamen bij het leger dat door Merlijn geleid werd. Aan de banieren met de rode kruisen zagen zij dat het christenen waren. Zij reden onvervaard op hen af, groot misbaar makend. Merlijn vroeg hun wat er aan de hand was. Zij vertelden hoe de koningin van Garlot gevangen was ge- | |
[pagina 167]
| |
nomen, hoe de drossaard was gedood en ook over de enorme buit die de Saksen bij zich hadden. ‘Welke kant gaan zij op, vertel het mij snel!’ ‘Heer, naar de brug van de geplaveide weg.’ [32623] Merlijn riep daarop met luide stem: ‘Volg mij, zij zullen de koningin niet meevoeren.’ Hij gaf zijn ruin de sporen en reed zo hard hij kon vooruit met heer Walewein op zijn hielen, evenals Elisier, koning Ban en koning Bohort. Elk van hen had een bataljon bij zich. Zij reden zo ver dat zij de buit achterhaalden, die door vierduizend Saksen begeleid werd. Elisier deed Walewein een verzoek: ‘Heer, ik verzoek u dat u mij de eerste stoot gunt, want ik heb nog niet gevochten sinds ik tot ridder ben geslagen.’ Heer Walewein antwoordde lachend: ‘Bij God, dat sta ik graag toe.’ [32641] Meteen verliet Elisier de groep en riep tegen de Saksen: ‘U zult de buit hier laten, al bent u dubbel zo dapper!’ Dioles hoorde dit en reed op hem af, zodat hij zijn lans op Elisier brak. Elisier stak die ridder zo dat hij dood op de grond tuimelde, waarbij zijn speer brak. Hij pakte zijn zwaard en sloeg de drossaard van koning Brandon zo hard dat hij hem tot aan de schouder kloofde. Toen zei heer Walewein tegen Merlijn: ‘Onze nieuwe ridder lijkt aardig begonnen te zijn!’ ‘U heeft gelijk,’ zei Merlijn, ‘en hij zal het hierna nog beter doen.’ [32657] Toen riep Merlijn zijn strijdkreet. Heer Walewein viel aan met al zijn mannen. Zij sloegen heel wat Saksen dood, zodat die genoodzaakt waren de buit achter te laten en te vluchten richting Garlot, waar de andere Saksen waren. Daar bevonden zich de koningen Pignores, Pincenas, Maglores en Brames. Deze vier koningen lieten het kasteel met veel geweld bestormen. Zodra zij de vluchtende Saksen aan zagen komen, hielden zij op met de bestorming en vielen de achtervolgers aan, die daar zonder slagorde arriveerden. Toen zij het leger zagen dat Merlijn daarheen leidde, vroegen zij zich verwonderd afwaar al die manschappen vandaan konden komen. Zij vielen hen aan, want | |
[pagina 168]
| |
zij hadden daar ook veel soldaten. Heer Walewein, koning Ban, koning Bohort en Elisier ontvingen hen uitermate dapper. De strijd nam in omvang toe. Merlijn reed rond en riep: ‘Val aan!’ [32686] De strijd was op zijn hoogtepunt toen koning Pignores veertig van zijn beste mannen opdroeg de koningin van Garlot mee te nemen naar koning Hargodabrant, die zich bij de stad Clarence bevond. Zij grepen de koningin en voerden haar naar Clarence. Koning Pignores sloeg in het gevecht alles neer wat voor zijn voeten kwam en berokkende de christenen veel schade. Toen Walewein dat zag, zei hij tot zichzelf: als deze man lang leeft, lijden wij grote verliezen. Elisier, die altijd graag in Waleweins nabijheid was, hoorde dat. Hij reed het strijdgewoel in, tilde zijn zwaard met twee handen op en sloeg Pignores zo hard door de helm en het hoofdkapje dat hij zijn hoofd kloofde tot aan de tanden. Toen zei Merlijn: ‘Hij heeft voor vrede gezorgd.’ Dat zei hij tegen Walewein, die antwoordde: ‘Mij dunkt dat God en Maria onze strijdmakker voor ons moeten beschermen.’ [32716] Daarna viel Walewein de Saksen aan, die ontdaan waren door de dood van hun heer. Koning Ban sloeg vervolgens ook nog koning Pincenas dood. Merlijn zag dat de Saksen aan de verliezende hand waren en riep koning Ban, Walewein, Leonce en Elisier bij zich. Hij vertelde hun dat veertig Saksen de koningin als gevangene naar Clarence brachten: ‘Als wij haar verliezen, zal ons dat vaak verweten worden. Laat ons hen daarom achternagaan. Ga maar vast vooruit, wij volgen jullie op de voet.’ Merlijn, die nu voorop reed, werd gevolgd door honderd goede ridders, voor het geval zij tegenstand zouden ondervinden van de Saksen bij Clarence. Terwijl zij de achtervolging inzetten, waren de Saksen die de koningin van Garlot meevoerden het leger tot op twee mijl genaderd. Zij zagen een fraai bosje met een heerlijke bron onder een laurierboom en reden daarheen om verkoeling te vinden. Zij tilden de koningin van het | |
[pagina 169]
| |
paard en zetten haar neer bij de bron. Zij gilde, huilde en had zoveel verdriet als een vrouw maar kan hebben. Niemand kon haar troosten. Zij riep in het rond: ‘Koning Neutres! Hier eindigt de grote liefde tussen u en mij, ik ben bang dat ik u nooit meer zal zien!’ Daarna viel zij flauw. Toen zij weer bijgekomen was, trok zij haar haar uit en wrong zich de handen op meelijwekkende wijze, zodat de ridders met haar te doen hadden vanwege haar verdriet. [32759] Op dat moment kwam Walewein aangereden. Hij hoorde haar gehuil en sprak: ‘Heren, laat die dame los! Maak dat u wegkomt en geef haar aan ons. Dan zal ik niet tegen u vechten en u in leven laten omdat haar verdriet uw medelijden opwekt.’ Margondes, de drossaard van Pignores, zei dat het hem het beste leek haar aan Walewein te geven, maar de anderen wilden liever sterven dan haar opgeven. ‘U moet haar dan tegen uw wil afstaan,’ zei Walewein. Hij ging eropafen trok zijn zwaard. De eerste gaf hij zo'n klap dat zijn hoofd eraf vloog. De Saksen vielen Walewein aan, maar zij hadden weinig in te brengen: zij waren slechts met veertig tegen honderd. Zo sneuvelden zij daar bijna allemaal, behalve Margondes, die wegvluchtte en zich in een haag verborg. [32785] Walewein en zijn mannen gingen naar de dame toe en troostten haar. De dame vroeg: ‘Wie bent u, heer?’ ‘Vrouwe,’ antwoordde hij, ‘ik ben Walewein, uw neef, de zoon van koning Loth. Dit hier is koning Ban en de anderen zijn onze kameraden.’ Dit verheugde de dame uitermate en zij dankte hem hartelijk omdat hij haar bevrijd had. Zij zetten haar op een paard en gingen met haar zo snel mogelijk naar het leger, dat door de christenen verslagen was. Deze Saksen kwamen op hun vlucht richting Walewein en zijn mannen. Zij konden geen andere kant op en moesten hem wel tegenkomen. Zij telden vijfduizend man, heb ik vernomen. Koning Brangores keerde zich veelvuldig om en verdedigde zich uitermate dapper: wie zo dichtbij hem in de buurt kwam dat hij hem met het zwaard raakte, | |
[pagina 170]
| |
moest de grond opzoeken. Toen Walewein zag hoe ridderlijk Brangores vocht, meende hij weI dat hij een edel man was, een koning of een hertog. Daarom reed hij naar hem toe en zei heel hoofs tegen hem: ‘Heer ridder, u bent dapper en moedig. Bent u een hertog of een koningszoon?’ De koning antwoordde: ‘Ik ben koning van een deel van Saksenland, wees daarvan verzekerd, en een neef van koning Hargodabrant, die de grootste en rijkste koning is die men kent.’ Walewein vervolgde: ‘Uit uw dapperheid blijkt wel dat u uit een edel geslacht stamt. Als u een christen zou zijn, dan zou dat een geweldig voordeel zijn. Ik zeg u dat graag, opdat uw dood uitgesteld wordt, want uw dood zou mij spijten.’ ‘U zegt verbazingwekkende dingen,’ sprak Brangores. ‘Ik zou eerlijk gezegd liever dood zijn, dan dat ik als christen zou voortleven.’ ‘Zover zal het snel komen,’ zei Walewein, trok zijn zwaard en sloeg hem het hoofd af. [32837] Toen de Saksen zagen dat hun leider gedood was, waren zij geheel uit het veld geslagen. Zij deden hun best om zich te verdedigen, maar dat lukte niet, want de christenen joegen hen alle kanten op en sloegen hen dood. Daarvoor dankten zij Onze Heer. Naderhand kwamen Walewein, die zeer hard gevochten had, koning Ban en Merlijn naar koning Neutres toe. Zij gaven hem zijn vrouw terug en vertelden hem hoe zij haar gered hadden, tot grote vreugde van de koning. Het leger reed zo snel mogelijk naar Clarence. Het boek zwijgt hier nu verder over koning Artur en zal vertellen van Margondes, die onder de haag verborgen lag, zoals ik eerder beschreef. [32858]
Margondes waarschuwt koning Hargodabrant, die meteen hulptroepen stuurt. Arturs leger rekent daarmee eenvoudig af en maakt zich dan op voor de grote slag bij Clarence. Voorafgaand aan dat allesbeslissende gevecht wordt de verzoening bevestigd: alle Britse koningen worden Arturs leenman. Het Britse leger behaalt een klinkende overwinning, de helft van de Saksen wordtgedood en de rest vlucht met Hargodabrant over de zee weg. Artur gaat met de Ta- | |
[pagina 171]
| |
felronde en Walewein naar Carmeloet, termijl Merlijn, Ban en Bohort naar het vasteland reizen. Bij een overnachting onderweg zorgt Merlijn er op magische wijze voordat koning Ban Hestor verwekt bij de dochter van zijn gastheer. Er liggen grote daden voor deze hafbroer van Lanceloet in het verschiet. Daarna komen Ban en Bohort thuis en brengt Merlijn nog een keer verslag uit aan Blasius. Artur houdt groot hof met de twaalf koningen die zijn leenman zijn en hun echtgenotes. Vermomd als blinde zanger die een Bretons lied speelt, treedt Merlijn voor hen op, als het bericht komt dat koning Rioen meer actief is en Leodegan belaagt. Ditmaal wordt definitief met hem afgerekend: Artur onthoofdt Rioen. Merlijn vertrekt dan naar Jerusalem, maar hij een droom van koning Flualis uitlegt. Arturs roem verspreidt zich, iedereen wil zijn ridder zijn. Eenjonkvrouw weet zelfs voor elkaar te krijgen dat de koning haar dmerggeliefde tot ridder slaat. Maar er dreigt nieum gevaar. |
|