Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Over de belofte van koning Artur en over de Tafelronde-ridders, en over de belofte van heer Walewein en zijn kameraden [LXVIII][28493] Hier vertelt het verhaal dat koning Artur na afloop van de maaltijd de volgende woorden sprak: ‘Heren, ik dank u allen zeer dat u naar mijn hof gekomen bent om mij te eren. Ik beloof hier, ten overstaan van deze baronnen, dat ik voortaan, wanneer ik hof houdt op een feestdag en mijn kroon draag, niet zal eten als ik niet eerst van een avontuur hoor, wat het ook moge zijn. Ook beloofik dat ik degenen die een avontuur naar voren brengen zal laten bijstaan door een ridder van mijn hof als zij daar behoefte aan hebben, om zo mijn lof en die van de ridders van mijn hof te vergroten. Ik wil mij hieraan houden zolang ik leef.’ [28513] De ridders van de Tafelronde hoorden wat Artur beloofde en zeiden tegen elkaar dat zij hier een belofte aan toe moesten voegen. Zij vroegen vervolgens Nasciën het woord voor hen te doen. Hij ging naar de koning toe. Hij sprak zo luid en duidelijk dat iedereen in de zaal het hoorde. ‘Heer koning,’ zei Nasciën, ‘de ridders van de Tafelronde willen ook een belofte doen: er zal nooit een jonkvrouw in het hof komen vragen om hulp tegen een ridder alleen, of er zal een ridder met haar meegaan, waarheen zij hem ook wil leiden, en zich zo inzetten dat men haar recht zal doen wat betreft het onrecht dat haar is aangedaan.’ Koning Artur vroeg meteen of zij allemaal wilden zweren wat Nasciën verwoord had. Zij beaamden dat allemaal. Toen zwoeren zij die belofte te houden tot hun dood. Iedereen was blij. [28540] Walewein zocht zijn metgezellen op en zei dat als zij hem wilden volgen in wat hij hun zou aanraden, zij daarmee allemaal eer zouden behalen, waar men er ook over sprak. Zij gingen allemaal meteen akkoord. Hij liet het hen zweren. Zij waren met tachtig man en hij nam hen allemaal mee naar de koningin en zei: ‘Vrouwe! Deze ridders en ik komen naar u toe en | |
[pagina 158]
| |
vragen u ons in uw hofhouding op te nemen om uw ridders te zijn. Voortaan zullen wij op elke plaats waar wij komen, zeggen dat wij uw ridders zijn.’ De koningin bedankte Walewein hartelijk en ook alle anderen, en sprak: ‘Ik neem u allemaal in mijn hofhouding op als mijn mannen en vrienden. Moge God mij zolang laten leven dat ik u kan bedanken voor uw belofte en voor de eer die u mij bewijst.’ Walewein antwoordde: ‘Nu is duidelijk, vrouwe, dat wij uw ridders zijn. Wij willen u een belofte doen: als er iemand in uw hof komt die u om hulp vraagt vanwege een probleem of onrecht dat hem is aangedaan, dan zal een van uw ridders eropaf gaan, mits het om één tegenstander gaat, waar hij ook maar heen moet. Bovendien zullen degenen die om hulp vragen mogen kiezen welke ridder zij willen en over hem beschikken zolang zij hem ook maar enigszins nodig hebben. Als hij binnen een maand niet terugkomt, gaan wij hem allemaal zoeken gedurende een jaar en een dag, tot hij aan het hof kan terugkomen. Hij moet dan alle avonturen die hem in die periode zijn overkomen vertellen, of ze nu goed of slecht zijn verlopen. Wij zullen op de relieken zweren te zullen vertrekken en terug te keren naar het hof.’ Koning Artur was uitermate in zijn schik met de belofte die hij Walewein hoorde uitspreken. De koningin was vanwege deze belofte een van de gelukkigste mensen van het hof. [28594] Toen Artur zag hoe blij de koningin was, zei hij: ‘Vrouwe, ik wil dat deze groep u nog meer welgezind wordt, want ik wil, vrouwe, dat u al mijn rijkdom ter hand neemt en daarmee doet wat u goed en passend vindt. Aangezien God u in uw leven een zo fraai gevolg heeft gegeven, wil ik dat u uitdeelster zult zijn en geschenken zult geven wanneer u de tijd daarvoor gekomen acht.’ De koningin knielde aan de voeten van de koning om hem voor die eer te danken. Daarna riep zij Walewein bij zich en zei dat zij wilde dat men vier klerken zou benoemen om voortaan alle avonturen op te schrijven die de ridders van het hof ten deel vielen, zodat zolang de wereld bestaat men | |
[pagina 159]
| |
hun avonturen zou kunnen lezen. Zo werden er vier klerken aangesteld om vanaf dat moment de avonturen op te tekenen. Tot nu toe had Blasius alles opgeschreven wat Merlijn heeft meegedeeld, voortaan schreven de klerken de avonturen op.aant.[28622] Walewein beloofde bovendien nog dat wanneer hij van een avontuur hoorde, hij het zou opzoeken met zijn kameraden, zodat zij de waarheid over het avontuur aan het hof zouden kunnen vertellen. Dit beloofden al Waleweins metgezellen en ook de ridders van de Ronde Tafel. Vanaf die dag werden Walewein en zijn voortreffelijke kompanen de ridders van de koningin genoemd. Bovendien kreeg Walewein de eretitel ‘vader van de avonturen’,aant. omdat hij de avonturen waarop deze belofte betrekking had tot een goed einde bracht. [28638] Na alle beloften en de maaltijd vertoonde ieder die dat wilde zijn kunsten. Met veel plezier kwam Dagenet van Carlioen naar voren. Hij had geweldig veel lol, terwijl groot en klein toekeek. Hij was half gek: hij buitelde, hij zong, hij gilde en riep met luide stem: ‘Morgen gaan we het avontuur zoeken op de weide hier buiten. Laat u zien! Wie wil er nu binnen blijven zitten? Heer Walewein, zult u het wagen daar te verschijnen met uw ridders? Nee, vast niet. Heren van de Tafelronde, zult u mij morgen durven volgen als ik vooruit zal rijden? Nee, u heeft het hart niet.’ Dat alles riep Dagenet, die buitengewoon bangig was. Hij ging zich ongetwijfeld nog meermaals bewapenen en reed dan rond in een bosje, waar hij zijn schild in een boom hing om het vervolgens met zijn eigen zwaard te bewerken, zodat hij het kloofde en de verf eraf sloeg. Vervolgens kwam hij dan naar het hof om te zeggen dat hij een ridder of twee gedood had. Maar als hij een gewapende ridder had zien rijden die hem aangesproken had, dan was hij gevlucht zo snel hij kon. Ook had hij dikwijls ridders in de gaten gehouden, die te paard peinsden over dingen die met hen waren gebeurd. Dan reed hij zwijgend naar hen toe en pakte hen bij de teugel. Hij poch- | |
[pagina 160]
| |
te dat hij hen gevangengenomen had en schepte daar flink over op. Zo zat Dagenet in elkaar. Hij was een knappe ridder van een aanzienlijk geslacht. Hier zwijg ik er nu verder over om u van het toernooi te vertellen dat de ridders onderling uitvochten. [28682]
Om de festiviteiten luister bij te zetten wordt er een toernooi georganiseerd, waarin de jonge ridders van de koningin het tegen de gevestigde orde van de Tafelronde opnemen. Het toernooi loopt uit de hand omdat de oude garde onoorbare middelen gebruikt om niet het onderspit te delven. Walewein en de zijnen trekken nu ook hun scherpe strijdwapens. Er vallen veel gewonden en zelfs doden. Het gevecht wordt tot in de stad voortgezet. Het kost koning Artur grote moeite Walewein tot bedaren te brengen en de strijd te laten ophouden. Uiteindelijk bemiddelt de koningin tussen Walewein en de Tafelronde-ridders, met als resultaat dat hij hun vergeeft. Hij wordt meester van de Tafelronde. Artur besluit de ridders aan zijn hof niet meer tegen elkaar te laten vechten. Het bericht doet de ronde dat de Heilige Graal en Lans in het land zijn en door de beste ridder gevonden kunnen morden. De ridders van de Ronde Tafel richten zich op die zoektocht. Nu zij bondgenoten zijn geworden, willen koning Artur en koning Loth proberen de andere koningen aan hun kant te krijgen om samen de Saksen te verjagen. Loth en zijn zoons gaan naar de andere Britse koningen toe. Bij een schermutseling onderweg verovert Walewein het prachtpaard Gringalet op de Saksische koning Clarioen. Listonas, de zoon van de Graalkoning Pelles, wordt gered van de Saksen en voegt zich bij Waleweins gezellen, evenals zijn broer Elisier, die Waleweins schildknaap wordt. In september vergadert koning Loth met zijn voormalige bondgenoten in Aronsdeel in Schotland. Zij besluiten vrede te sluiten met koning Artur om samen de Saksen aan te kunnen vallen. De strijdmachten zullen samenkomen te Salisbury. Merlijn zal ervoor zorgen dat daar dan ook extra troepen van het vasteland de christenen | |
[pagina 161]
| |
bij komen staan, termijl Artur al zijn manschappen bijeenbrengt. De Saksen maken zich op voor de strijd. |
|