Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermdOver Merlijn en zijn voorspellingen en over zijn leermeester Blasius [LII][21738] Nu vertelt het verhaal dat de ridder die Walewein de weg wees bij de redding van zijn moeder naar Northumberland ging. Het was Merlijn, die nu naar zijn leermeester Blasius reisde om hem alle avonturen te vertellen die in het land van Logres gebeurd waren. Blasius schreef dat allemaal op en via hem weten wij het. Nadat hij met hem gesproken had, zei Merlijn dat hij poolshoogte moest gaan nemen in het koninkrijk Bonewijc, ‘opdat het in ieder geval geen schade lijdt, want de koningen Ban en Bohort zijn uitermate trouwe leenmannen. Het zou zonde zijn als ik hen schade liet lijden terwijl zij met koning Artur in Carmelide zijn. Daar komt bij dat koning Claudas de leenman is geworden van de koning van Gaule [Frankrijk] en hem zijn land heeft opgedragen. Samen zijn zij naar Rome gegaan om hun land van de keizer te ontvangen, zodat de keizer hun hulp zal bieden om Bonewijc en Gaunes te verwoesten. De Romeinen zijn met veel manschappen uitgetrokken, onder leiding van Pontus en Antonius. Een van hen was raadsman in Rome en is een rijk man. Uit vriendschap voor hen komt ook Frollo mee, een hertog die familie is van Pontus en Antonius en uit Alemanië twintigduizend man meebrengt. De mensen van Gaunes en die van Bonewijc weten niet dat deze ellende op hen afkomt. Zij zouden er zeer onder lijden als zij onverwachts door de vijanden werden aangevallen.’ [21784] | |
[pagina 124]
| |
Zodra Blasius dit hoorde, begon hij te jammeren: ‘Goede meester, u moet nu de christenheid bijstaan, net als eerder, opdat die niet verloren gaat.’ Merlijn antwoordde: ‘Bij dag of bij nacht, ik zal hen bijstaan zoveel ik kan, met raad en daad. Bovendien is er geen land dat ik met recht meer zou haten dan Gaule, want de wolvinaant. is daar nu gekomen. Zij zal de leeuw vastbinden met banden die niet zullen zijn van hout of ijzer, zilver of goud, lood of een ander materiaal dat op aarde bestaat. Toch zal hij zo strak zijn vastgebonden dat hij zich niet zal kunnen verroeren.’ ‘Bij God de Heer’, sprak Blasius, ‘wat vertelt u mij nu? Is de leeuw niet veel sterker en ook veel meer gevreesd dan de wolvin?’ ‘Ja, dat is zo,’ zei Merlijn, en vervolgde: ‘Deze woorden gaan over mijzelf en toch zal ik mij er niet tegen kunnen beschermen.’ Met deze wolvin bedoelt hij een vrouw die later de sukkel zo boeide met toverwoorden die hij haar zelf leerde dat zij hem voor altijd onteerde, zoals dit boek hierna uitgebreid over hem zal vertellen.aant. Blasius sloeg een kruis vanwege deze woorden en vroeg verder wat er zou worden van het land van Logresaant. dat de Saksen nu verwoestten. ‘Maak je daar waar niet druk om,’ zei Merlijn, ‘want koning Artur zal door die ontwikkeling eerder vrede sluiten met de elf vorsten dan het onderspit delven. Daarna zal hij de Saksen doen vertrekken. Daar komt bij dat het ook gaat om de grote vriendschap van de wonderbaarlijke luipaardaant. die uit het koninkrijk Bonewijc zal komen en die grootser, sterker en dapperder zal zijn dan alle andere dieren; en uit het opbloeiende Brittannië zal daarna de grote leeuwaant. komen voor wie alle dieren zullen buigen en door wie de hemel zal oplichten. Als dit niet het geval zou zijn, zou ik niet zo mijn best doen om het land van Bonewijc te behoeden voor de problemen waarin het zal belanden, waar omdat God mij met een bepaalde bedoeling in staat heeft gesteld te helpen het avontuur van de Graal ten einde te brengen in uw en koning Arturs tijd, zal ik mij inspannen om deze dingen te laten plaatsvinden. Vraag mij er nu niet meer over!’ [21853] | |
[pagina 125]
| |
Blasius, die het allemaal had begrepen, schreef het op. Merlijn ging naar Bonewijc en maakte zijn opwachting bij Leonce van Parne, die hem meteen herkende omdat hij hem al had ontmoet in koning Arturs land. Hij betoonde Merlijn veel eer en vroeg hem: ‘Ik zou graag iets van u willen weten.’ Merlijn zei: ‘Ik weet net zo goed als u wat u mij nu vragen wilt.’ Leonce antwoordde: ‘Als u het weet, vertel het mij dan maar.’ ‘Ik zal het doen,’ sprak Merlijn, ‘omdat ik u graag mag: u wilt mij vragen waar ik de drie koningen heb gelaten en waarom ik hier ben.’ Leonce zei: ‘Mij dunkt dat u inderdaad weet wat ik vragen wilde, het is zo dat ik dat graag wil weten.’ ‘Ik zal het u vertellen,’ zei Merlijn. ‘Deze profetie is nu aan de orde: de draak zal de luipaard uit het wilde woud jagen en ook de oude Ieeuw, die eerder zo sterk en hoogstaand was dat alle dieren ondergeschikt aan hem waren en voor hem bogen.aant. U hebt een slechte en onaangename buurman die Claudas heet en die zijn land heeft ontvangen van de koning van Gaule en van de keizer van Rome. Zij hebben de keizer hulde gezworen en hij heeft hun beloofd dit land voor hen te verwoesten. Samen met een hertog uit Alemanië die Frollo heet, willen zij dit land veroveren, maar zij zullen hun zin niet krijgen. Daarom ben ik naar u toe gekomen, opdat u uw vrienden en verwanten van overal kunt oproepen en al het koren en het vee in veiligheid kunt brengen, zodat zij als zij in dit land arriveren niets zullen aantreffen dat zij kunnen vangen of beschadigen. Ook hebben zij het plan opgevat u fel aan te vallen, maar u kunt hen dat betaald zetten, zodat men er altijd nog over zal spreken en het u lof en eer zal opleveren. Maar u moet zich beschermen met evenveel inzet als u liefde voor uw beide heren voelt. Ik verbied u de stad te verlaten, want dan zou u compleet worden onteerd. Wees ervan verzekerd dat u veel hulp zult krijgen op de woensdag na Sint-Jansdag [24 juni], want dan zal de strijd plaatsvinden tussen Trebes, de Loire en Arsonne, twee uren voor de dageraad. Daar zullen de Romeinen en de mannen van Gaule en van Alemanië verblijven. | |
[pagina 126]
| |
U trekt dan daarheen op de meest heimelijke manier, door het woud van Darvant. Vertel dit aan niemand, behalve aan Phariën en Graciaen, die u trouw zijn. Zorg dat u deze taak verricht. Moge God u beschermen, ik ga nu weg.’ [21930] ‘Waar gaat u heen?’ vroeg Leonce. ‘Ik zal het u zeggen: ik ga naar het land van Carmelide, naar de drie koningen om hun te vertellen hoe zij de Saksen moeten verslaan en de reuzen vangen. Daar zal een enorme veldslag plaatsvinden op de donderdag na Pinksteren.’ ‘Heer, ik vraag u vriendelijk mijn neven, de twee koningen, te groeten, en ook koning Artur.’ ‘Ik zal dat graag doen,’ sprak Merlijn. [21945] Toen reed hij weg en kwam hij vervolgens bij een fraai kasteel waar een jonkvrouw woonde. Het stond op een ronde heuvel bij een mooie vallei. Er was ook een bos bij, Briokes genaamd, waarin het goed jagen was op herten, hinden en damherten. De jonkvrouw waarover ik u vertelde, was de dochter van Dyonas. Vrouwe Diane, die de godin van het woud was, kwam dikwijls bij Dyonas omdat hij haar petekind was. Bij haar afscheid zorgde zij ervoor dat hij veel geluk zou beleven. Zij sprak tegen Dyonas: ‘De maan en de sterren schenken je dat je een dochter zult verwekken, die bemind zal worden door de wijste man die er is sinds de tijd van Vortigern. Vanwege zijn liefde zal hij haar alle kennis verschaffen die een vrouw kan bezitten. Alles wat zij hem voorstelt, zal hij aanvaarden en doen omwille van haar.’ Dit gaf Vrouwe Diane als geschenk aan Dyonas. Toen Dyonas volwassen was, werd hij een voortreffelijke en knappe ridder en diende hij de hertog van Borgoniëaant. zo goed dat deze hem zijn mooie en verstandige nicht ten huwelijk gaf. Dyonas hield van vogels en honden toen hij jong was. De hertog bezat een deel van het bos Briokes. De ene helft was van hem en de andere helft van koning Ban. Toen zijn nicht trouwde, gaf hij haar zijn deel van het bos en al het land dat hij daar bezat. Zodra Dyonas met haar getrouwd was, liet hij in het bos een mooi kasteel bij een fraai gelegen meer bouwen om van de | |
[pagina 127]
| |
jacht te genieten en zich met vogels en honden te vermaken. [21997] Zo kwam hij in het bos te wonen. Hij bezocht koning Ban geregeld en stond hem met tien ridders vaak en snel bij in de strijd tegen koning Claudas, omdat hij trouw was aan koning Ban en koning Bohort. Vanwege zijn trouwe diensten gaf koning Ban de andere helft van het bos met de renten en landgoederen voor eeuwig aan hem en zijn erfgenamen. Dyonas had zoveel deugden dat wie met hem omging op hem gesteld raakte. Zo woonde hij daar lange tijd en verwekte hij een prachtige dochter, Nimiane geheten, bij zijn vrouw. Nimiane betekent in het Diets iets als ‘ik zal het niet doen’. Deze woorden zullen nog op Merlijn slaan, zoals u hierna wel zult horen. [22020] De jonkvrouw groeide op. Merlijn bezocht, na zijn vertrek van Leonce, het bos van Briokes, waar hij de gedaante van een oude man aannam en naar de bron ging die het meertje voedde. De bron was heel mooi, de bodem was zichtbaar en leek wel van zilver, zo schitterde het zand. Bij de bron kwam Nimiane zich vaak vermaken, omdat hij zo mooi was. Ook nu was zij daar op het moment dat Merlijn arriveerde. Hij zag haar en was onmiddellijk onder de indruk van haar fraaie lichaam. Hij bekeek haar nog eens extra goed. Toen zei hij tegen zichzelf dat het een schande zou zijn als hij zijn kennis en verstand omwille van haar zou verliezen. [22041] Nadat hij lang had nagedacht, ging hij naar haar toe en groette hij haar. Zij antwoordde hem: ‘Moge God, die alle harten kent, u voortaan geven wat u wilt en wat goed voor u is, zonder u of iemand anders te kwetsen, en u ook net zoveel geven als ik nu zou wensen.’ Merlijn ging na deze begroeting bij de bron zitten en vroeg de jonkvrouw wie zij was. Zij vertelde hem: ‘Ik ben de dochter van een edele ridder en ik woon in het kasteel. En wie bent u?’ ‘Jonkvrouw,’ antwoordde hij, ‘ik ben een rondtrekkende man en zoek mijn meester, die mij fraaie kunsten leerde.’ ‘Wat voor kunsten leerde hij u?’ vroeg de jonkvrouw. | |
[pagina 128]
| |
‘Hij leerde mij hoe ik hier opeens een kasteel kan laten verschijnen met veel mensen erin. En ik zou nog veel meer kunnen vertonen: ik zou over dit meertje kunnen lopen zonder natte voeten te krijgen en een rivier kunnen laten ontstaan waar er nu geen is.’ ‘Bij God,’ sprak de jonkvrouw, ‘dat zijn nog eens toverkunsten! Ik zou wel willen dat ik die kon verrichten, ook al zou het mij veel moeite kosten.’ ‘Ik kan nog meer,’ zei Merlijn, ‘want niemand kan een spel bedenken dat ik, als ik dat zou willen doen, niet zou kunnen vervaardigen.’ ‘Bij God,’ zei de jonkvrouw, ‘als u het zou willen zou ik graag uw toverkunsten van u leren. Ik beloof u dan in het openbaar dat ik uw vriendin en lieíje zal zijn.’ [22083] ‘Bij God,’ zei Merlijn toen, ‘jonkvrouw, ik vind u zo lief en beminnelijk en mooi, dat ik u nu hier wat van mijn kunsten wil tonen, opdat u mijn vriendin wilt zijn. Meer vraag ik niet.’ De jonkvrouw stemde daarin toe; zij was niet op listen bedacht. Merlijn kwam naar haar toe, maakte een kring met een stokje en ging naast de jonkvrouw zitten. Hij had er nog niet lang gezeten of er kwamen ridders en dames uit het bos gereden, met flink wat jonkvrouwen en jongens. Zij kwamen hand in hand en zingend aangereden, voorafgegaan door trompetters, en gingen de kring in die Merlijn daar had getekend. Daar begonnen zij rond te dansen, men zou niet half kunnen vertellen hoe. Toen maakte Merlijn een kasteel dat er heel mooi uitzag en heel lekker rook. Er stonden allerlei bloemen en vruchtbomen bij die een heerlijke geur verspreidden. [22114] De jonkvrouw schrok vreselijk van de wonderbaarlijke dingen die zij zag. Zij wist niet wat zij moest doen. Zij was zozeer van haar stuk dat zij de liedjes niet kon verstaan, hoe goed zij daarvoor ook haar best deed, behalve het refrein, dat luidde: ‘De liefde begint met feesten en eindigt met diepe rouw.’ [22125] Dit alles duurde van de middag tot de avond. Men kon van verre het gezang horen, want zij zongen luid en helder. Het | |
[pagina 129]
| |
gezang bereikte de mensen in het kasteel waar de jonkvrouw woonde. Zij kwamen naar buiten en zagen het fraaie kasteel staan in de lusthof. Er werd zo druk gedanst dat zij nog nooit iets vergelijkbaars hadden gezien. Zij verbaasden zich over het kasteel en over de tuin, omdat zij nog nooit zo'n mooi kasteel en zo'n prachtige tuin hadden gezien, en bovendien over de dames en de jonkvrouwen, omdat elk van hen zo mooi uitgedost was. [22143] Nadat er lang gedanst was, gingen de vrouwen en jonkvrouwen in het groene gras zitten, terwijl de ridders een quinteinaant. opzetten en daarmee speelden. Aan de andere kant van het veld hielden de jongemannen een steekspel tegen de schildknapen. Merlijn kwam naar de jonkvrouw toe en nam haar bij de hand. Hij vroeg: ‘Jonkvrouw, wat vindt u ervan?’ ‘Lieve schat,’ zei zij, ‘het bevalt mij zo goed dat ik helemaal de uwe ben.’ ‘Jonkvrouw, hou u dan aan uw belofte.’ ‘Bij God, dat zal ik doen, ten overstaan van iedereen. Maar u heeft mij nog niet geleerd wat u mij beloofde te leren.’ Merlijn zei: ‘Ik zal het u nu vertellen en u zult het opschrijven, want dat kunt u wel, u bent immers goed opgeleid.’ ‘Hoe weet u dat ik schrijven kan en goed onderwijs heb gehad?’ ‘Dat weet ik,’ zei hij, ‘omdat mijn meester mij leerde alles te weten wat men doet.’ ‘Bij God,’ sprak de jonkvrouw, ‘dat is de mooiste toverkunst die ik ooit zag en de kunst die ik het eerst zou willen leren. Weet u soms ook wat er nu zal gaan gebeuren?’ ‘Ja liefje,’ antwoordde hij, ‘dat weet ik.’ ‘Heer God,’ zei zij, ‘wat zoekt u dan verder nog? Het zou toch genoeg moeten zijn voor u.’ Terwijl zij praatten gingen de ridders en dames hand in hand en zingend snel het bos in. Kort daarna waren zij verdwenen. Men wist niet waarheen: het kasteel en de dans verdwenen helemaal, maar de tuin bleef daar nog lange tijd, omdat de jonkvrouw dat aan Merlijn had gevraagd. De tuin noemde men daar voortaan ‘de plaats van vreugde’. [22189] Merlijn wilde vertrekken. ‘Wat?’ riep zij uit, ‘maar ik ben nog niet volleerd.’ Merlijn zei: ‘Dat zult u te zijner tijd wel zijn, | |
[pagina 130]
| |
maar voor leren is ook tijd nodig. Bovendien moet ik toegeven dat ik nog niet zeker ben van uw liefde.’ ‘Zeg mij dan welke zekerheid ik u moet geven!’ ‘Ik wil dat u mij belooft mijn geliefde te zijn zolang u leeft, zodat ik met u kan doen wat ik wil.’ De jonkvrouw dacht daarover na en sprak: ‘Dat zal ik doen als u mij eerst alles leert wat ik wil.’ Hij zei: ‘Akkoord.’ Zij deed hem haar belofte. [22206] Merlijn leerde de jonkvrouw daar om een rivier te maken waar zij dat wilde, die net zolang bleef bestaan als zij wilde, en menig andere toverkunst, die zij allemaal opschreef. Zo bleef hij daar tot de avond, toen nam hij afscheid en wilde vertrekken. De jonkvrouw vroeg hem wanneer hij weer langs zou komen. ‘Op Sint-Jansavond [23 juni],’ beloofde hij, ‘zal ik hier weer naar u toe komen.’ Zo nam Merlijn afscheid en ging hij naar Carmelide. Hier houdt het boek op met vertellen over Merlijn. [22222]
Ondertussen zijn Arturs vijanden, die veel te lijden hebben van de plunderende Saksen, zich. aan het versterken. Zij verzamelen een week na Maria Magdalenadag [21 juli] in de buurt van de Severn. |
|