Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermdHoe Walewein en zijn broers hun moeder redden [LI][21452] Het verhaal vertelt dat de jongelingen blij waren dat zij Arondeel hadden bereikt. Er kwam daar een ridder aangesneld op een forsgebouwd paard, met een schild en harnas dat op veel plaatsen door zwaardhouwen beschadigd was. Hij keek omhoog naar het kasteel en zag hoe men daar plezier maak- | |
[pagina 119]
| |
te. Vervolgens riep hij of er iemand aanwezig was die hem zou durven volgen naar een plaats waar niemand hem zou kunnen beschermen. Walewein vroeg de ridder waar hij hem heen wilde leiden en de ridder vroeg: ‘Wie bent u?’ ‘Ik ben het, Walewein,’ antwoordde hij. ‘Dan zal ik het u vertellen, want het gaat u meer aan dan enig ander man. Hier in het bos wacht een zeer eervol avontuur, dat de degene die het volbrengen kan eeuwige lof zal bezorgen. Maar ik weet zeker dat u het niet aandurft. En al wilt u mij niet volgen, toch zal ik erheen gaan.’ Walewein was boos omdat de man hem laf noemde. Daarna reed de onbekende weg. Hij wist heel goed wat er in Waleweins hart omging. Walewein riep: ‘Wacht op mij, rij niet van mij weg. Als u mij wilt beloven dat u mij niet zult leiden naar een plaats waar mij kwaad zal overkomen en dat u mij helpen zult tegen iedereen, dan zal ik u gaarne volgen.’ [21489] Walewein trok zijn wapenrusting aan. Zijn kameraden zeiden met hem mee te gaan. Walewein meende dat zij dat niet moesten doen: ‘Hij wil alleen mij waar daar hebben.’ Toen vroeg Sagrimor aan de ridder of er ook nog een ander mee mocht. ‘Zijn metgezellen hier laten hem niet graag alleen gaan. U wordt er beter van als zij met u meegaan. Wij vragen het u allemaal.’ De ridder zei: ‘Wie wil, kan meekomen: de onderneming is van zodanige aard dat wie er ook waar komt, een avontuur zal vinden.’ Dit verheugde Sagrimor en de anderen zeer. Zij wapenden zich voor de strijd en leidden wel zevenduizend manschappen de stad uit. Toen Walewein bij de ridder kwam, liet hij hem zijn erewoord geven dat hij hem niet met kwade bedoelingen opgehaald had. Dat zwoer de ridder hem. [21513] Zo reden zij die nacht en de volgende dag met de ridder mee, totdat zij 's morgens een jongen ontmoetten, die op de vlucht was met een kind in een wieg voor zich op het paard. Walewein vroeg hem waarom hij zo hard wegreed. De knaap antwoordde dat hij bij koning Loth hoorde: ‘Kortgeleden hebben de Saksen hem verslagen en hem zijn vrouw ontnomen toen hij haar naar | |
[pagina 120]
| |
Glacedoen wilde brengen. Nu ben ik ontsnapt met dit kind van koning Loth en zijn vrouw. Het is het jongste van hun vijf kinderen en ik wil het graag naar een veilige plaats brengen.’ Walewein zei tegen hem: ‘Vlucht niet verder, waar ga naar dat bos daar, zodat je kunt zien hoe het ons zal vergaan. Wij zullen je goed beschermen.’ Hij beloofde hem dat te doen. [21537] Daarna verliet Walewein de jongen. De onbekende ridder haastte zich zeer en reed voor hem uit, met de mededeling dat hij hem vlug moest volgen. Zij reden snel achter hem aan en kwamen na korte tijd bij de plaats waar koning Loth verslagen was en vanwaar hij naar Glacedoen gevlucht was met de hem overgebleven ridders. Walewein keek rond en zag een dame die door de Saksen bij de haren achter een paard over een veld gesleept werd. Zij riep Maria om hulp, opdat Zij haar snel en genadig zou redden. Haar ontvoerder Taurus sloeg haar hard met zijn geharnaste hand, zodat zij bewusteloos op de grond viel. Hij pakte haar op en zette haar op zijn paard, terwijl zij hevig huilde omdat zij geslagen werd. Zij liet zich meteen weer van het paard vallen. Omdat hij haar niet in bedwang kon houden, pakte Taurus haar bij de haren, sleepte haar achter zich aan en sloeg haar in het gezicht tot zij helemaal onder het bloed zat, dat uit haar neus en mond stroomde. Hij sleepte haar zo lang voort dat zij niet meer op haar benen kon staan. [21568] De ridder zei tegen Walewein: ‘Ken je die dame soms? Als je van haar houdt, wreek haar dan.’ Walewein herkende haar en werd bijna gek van woede. Hij gaf zijn paard de sporen. Hij had een scherpe speer in zijn hand en riep met luide stem meteen: ‘Hoerenzoon, dief, moordenaar, laat die vrouw met rust!’ Taurus zag Walewein aankomen, liet de vrouw vallen, greep een lans en reed op hem af. Zij stootten op elkaar met grote snelheid: Taurus brak zijn speer en Walewein stak hem met de lans door het lichaam, zodat man en paard samen op de grond vielen en Taurus zijn nek brak. Agravein en zijn twee broers sprongen van hun paarden en hakten hem in mootjes. Daarna vielen zij de | |
[pagina 121]
| |
Saksen aan. Zij hielden niet op voor zij er tienduizend hadden gedood. Walewein was witheet en deelde zulke vreselijke klappen uit dat niemand binnen zijn bereik het er levend afbracht. Alle Saksen sloegen op de vlucht en waren blij te ontkomen. [21600] Daarna keerde Walewein terug naar zijn moeder op de plaats waar hij haar had laten liggen. Hij steeg af en nam haar in zijn armen. Hij was diepbedroefd en al zijn kameraden die hem zijn verdriet zagen uiten, huilden met hem mee. Toen zijn broers erbij kwamen, begon de smart van voren af aan. De dame, die de woorden, het gehuil en geweeklaag hoorde, deed haar ogen open en zag dat Walewein haar in zijn armen hield. Zij sprak tegen hem, zij wist wie hij was: ‘Ach God, Vader van ontferming en U, Moeder van het hemelrijk, U beiden dank ik zeer voor de geweldige hulp die u mij gezonden heeft. Ik vraag u, lieve zoon Walewein, dat u niet meer om mij huilt. Ik ben niet meer in gevaar, waar wel zwaargewond.’ Zij vroeg hem ook waar zijn broers waren. Toen kwamen zij heel verdrietig naar haar toe, stegen af en zeiden: ‘Vrouwe, wij zijn hier bij u.’ Daarvoor dankte zij God nogmaals en zei: ‘Ik ben mijn kind, Mordret, kwijtgeraakt en mijn man, die vandaag enorm zijn best deed om mij te beschermen, dat kan ik jullie vertellen. Ik zag hem alleen vechten tegen vijfduizend Saksen, nadat zijn mannen van het slagveld waren verdreven en in sommige gevallen gedood. Ik zag dat men werpspiesen en speren naar hem gooide, zoveel dat niemand het kon doorstaan. Hij wilde mij niet achterlaten, totdat ik hem bezwoer mij te verlaten. Hij verliet mij diepbedroefd.’ [21647] Walewein zei: ‘Vrouwe, ik kan u vertellen waar Mordret is, want de knaap die hem vervoerde, kwam ik vandaag tegen en liet ik wachten in het bos hier vlakbij. Maar ik weet niet waar mijn vader is.’ Zo werd de dame gerustgesteld. Walewein liet water brengen en waste het gezicht van zijn moeder. Hij liet vervolgens een draagbaar maken en legde haar erop. Zij namen | |
[pagina 122]
| |
alle goederen mee die de Saksen daar brachten en voerden die mee naar Arondeel. Onderweg kwamen zij tot hun blijdschap de jongen met het kind tegen. [21664] Zij kwamen met grote vreugde in Arondeel aan en bleven in dat kasteel tot hun moeder genezen was. Daarna brachten zij haar en hun jongste broer naar Logres, waar zij een deel van hun manschappen achterlieten om het kasteel te beschermen. Ook zwoeren de jongelingen dat hun vader hun moeder nooit meer zou terugkrijgen, als hij zich niet met hun oom, koning Artur, zou verzoenen. De moeder was verheugd toen zij haar kinderen dat hoorde zeggen. Zij werden in Logres goed ontvangen. Walewein liet daar vragen of iemand de ridder kende die hem kwam ophalen om zijn moeder te redden, waar niemand wist wie hij was of waar hij was gebleven. Dit bericht deed de ronde tot het de wijze Does bereikte. Hij ging naar Walewein toe en zei: ‘Walewein, kende u degene die de boodschap bracht over Sagrimor en later over Ywein in Bredegan?’ Walewein sprak: ‘Ik kende geen van hen.’ Does moest daar hard om lachen en Walewein verbaasde zich erover dat Does zo moest lachen. Hij liet Does zweren op de trouw die hij aan Artur verschuldigd was dat hij het hem zou uitleggen. Does zei: ‘U hebt het mij bezworen en ik moet het u zeggen, waar u moet mij beloven dat u het aan niemand zult doorvertellen.’ Walewein zei toen: ‘Ik zal dat niet doen.’ Does sprak: ‘Let op, het was Merlijn, die zich zo kan vermommen als hij waar wil, op allerlei manieren en met allerlei dingen.’ Walewein vroeg verbaasd: ‘Is dat die man die door de duivel werd verwekt bij een jonkvrouw en die later Uter Pendragoen zo goed diende?’ ‘Die is het’, zei Does. ‘Godsamme,’ zei Walewein, ‘hoe is het mogelijk dat ik hem in zoveel verschillende gedaanten heb gezien?’ ‘Het is een en dezelfde man,’ sprak Does. ‘Hij doet met de kracht van nigromantieaant. wat hij waar wil.’ Walewein maakte van opperste verbazing een kruisteken en zei vervolgens dat hij graag met Merlijn zou kennismaken. ‘Ik weet zeker dat hij ons goedge- | |
[pagina 123]
| |
zind is, aangezien hij al die dingen voor ons doet.’ Does antwoordde: ‘U zult hem zien als hij dat wil, want wat wij samen bespreken, weet hij allemaal.’ [21732] Zo verbleven zij in Logres en beschermden het land dapper en goed tegen de Saksen. Nu zwijgt het boek hierover om over Merlijn te vertellen. [21737] |
|