Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermdHoe koning Artur en Genevere verliefd op elkaar werden [XLI][18761] Het verhaal vertelt nu dat de bewoners van Coronasse blij waren dat de Saksen waren overwonnen ten koste van zo weinig slachtoffers. Zij werden verslagen door de listen van Merlijn, door de tweeënveertig huurlingen en door de Tafelronde-ridders. Nu zegt het boek: toen de Saksen allemaal weggejaagd waren, keerden de ridders naar de stad terug. Koning Leodegan kwam hen tegemoet en bewees hun veel eer. Toen iedereen samengekomen was, liet hij alle veroverde buit aan de tweeënveertig presenteren met de mededeling dat die hun toebehoorde omdat zij die met het vechten hadden gewonnen: ‘Wijzelf hebben niets veroverd, helemaal niets. Bovendien hebben jullie mij voor de dood en voor gevangenschap behoed.’ Zij bedankten de koning, waar zeiden dat zij er niets van wilden ontvangen: ‘De tijd om geschenken te ontvangen komt nog wel voor ons. Schenk de goederen nu aan anderen, zoals u goeddunkt.’ Toen zei koning Leodegan: ‘Aangezien u er niets van | |
[pagina 112]
| |
wilt nemen, deelt u het dan uit.’ Merlijn adviseerde de drie koningen de goederen in ontvangst te nemen. Zij namen de buit aan en verdeelden hem, op Merlijns aanwijzing, zo dat er voor henzelf niets overbleef dat ook maar iets waard was. Hiervoor werden zij volop geprezen. Door hun grote daden en vrijgevigheid verwierven zij veel eer in dat land en die stad. Iedereen sprak alleen nog over hen. Zij volgden het advies van Merlijn, en iedereen waardeerde dat. Artur gaf zijn gastheer en gastvrouw zoveel goederen dat zij vanaf die tijd rijke mensen waren. [18813] Na het verdelen van de buit zei koning Leodegan dat hij niets liever wilde dan dat de tweeënveertig huurlingen voortaan tot zijn eigen leger zouden behoren en collega's zouden worden van de heren van de Tafelronde. Zo werden zij aldaar ontvangen. Men liet hun de wapenrusting uittrekken. Koning Leodegan zei tegen zijn dochter dat zij twee zilveren bekkens moest klaarmaken en de ridders met warm water moest gaan wassen. Zij ging snel naar hen toe, waar koning Artur wilde onder geen beding dat zij hem waste, totdat Merlijn en Leodegan hem opdroegen dat toe te staan. Toen pas begon zij zijn hals en zijn gezicht te wassen. Zij droogde hem met een schone handdoek af. Daarna waste zij de andere koningen. En de andere Genevere, die de dochter van de vrouw van de drossaard was, waste de andere ridders en ook haar vader, de koning. [18841] De Genevere die koning Leodegans dochter bij zijn echtgenote was, nam drie mantels en hing die om de schouders van de drie koningen. Artur was een uitermate knappe man. Genevere bekeek hem en mompelde: ‘De jonkvrouw die in zo'n ridder de begeerte opwekt haar liefde te winnen, heeft het getroffen. Met recht zou zij zich erin mogen verheugen zo'n man lief te hebben en met recht zou zij worden vervloekt door God en de wereld als zij hem haar liefde zou weigeren. Zij zou geen eer waard zijn als zij hem vanwege de liefde iets in de weg zou leggen.’ [18862] | |
[pagina 113]
| |
Ondertussen waren de tafels gedekt en was het eten bereid. Koning Ban liet koning Artur eerst plaatsnemen, tussen hemzelf en zijn broer, want zij bewezen hem alle mogelijke eer. Dit zag koning Leodegan, die aan dezelfde tafel zat. Vanwege de eer die zij hem bewezen meende hij dat hij hun aller heer was en hij was dan ook uitermate nieuwsgierig wie de jongeman zou kunnen zijn. Hij nam zich voor te ontdekken wie hij was en wie de anderen waren en had er veel voor over om dat te weten te komen. [18879] De Tafelronde-ridders gingen bij de huurlingen zitten, omdat zij vriendschap voor elkaar voelden. Koning Leodegan bedacht: God, mocht het toch zo zijn dat deze knappe, dappere man die zij allemaal dienen, met mijn dochter trouwt. Ik weet heel goed dat zo'n jonge man alleen zoveel dappere daden kan verrichten als hij van hoge komaf is. Misschien is hij een geest die met zijn kameraden door God gezonden is om dit land te beschermen en Gods heerschappij te verstevigen. [18898] Vervolgens dacht hij aan de ridderdaden die Artur en zijn mannen verrichtten, aan de wijze waarop hij uitreed uit de belegerde stad en aan de manier waarop hij hem bevrijdde toen hij gevangengenomen was, en daarna heel de dag vreselijk strijd leverde, met zijn tweeënveertig man tegen vijfduizend vijanden. Hij verzonk zo in gedachten dat hij zijn eten en zijn gasten vergat en stil bleef zitten. Dit merkte Hervi van Rivel op. Het irriteerde hem, dus hij stond op en ging naar de koning toe. Zachtjes zei hij tegen hem: ‘Heer, ik zag u nooit eerder zo'n misstap begaan: u zou deze heren moeten vermaken, waar u zit er nu bij alsof u slaapt en droomt. Zo moet u zich niet gedragen!’ ‘Hervi,’ antwoordde de koning, ‘zo waar ik God liefheb, ik zat te denken aan de edelste, beste en de dapperste man van de wereld. Ik kon het niet laten daarover te peinzen. Neem mij dat niet kwalijk.’ Hervi sprak: ‘Dat kan wel zijn, waar u kunt beter over hem nadenken als u daarvoor de tijd en de rust hebt. Het is nu de tijd niet om na te denken, waar voor feest en blijdschap | |
[pagina 114]
| |
omwille van deze heren die alle eer verdienen.’ Toen hield de koning op met zijn gepeins. [18935] Zijn dochter Genevere bediende Artur. Zij schonk zijn glas vol en knielde voor hem als hij drinken wilde. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden. Zij was het mooiste meisje. Zij droeg een japon en had op haar hoofd een kroon met veel kostbare edelstenen. Haar hals was mooi en welgevormd. Haar vlechten waren prachtig en vielen tot op haar gordel. Haar gezicht zag er helder uit, rood en wit waren lieflijk vermengd, op geheel natuurlijke wijze. Het heeft geen zin erover te zwijgen: nooit was een vrouw mooier van ledematen, handen, voeten, vingers en lichaam. Ik kan haar schoonheid niet genoeg prijzen. Bovendien was zij volmaakt hoofs, barmhartig en vrijgevig, deugdzaam, lieflijk en standvastig. Dit alles had zij in zich en nog meer dat ik niet allemaal kan vertellen. [18965] Koning Artur keek naar het meisje dat niet mooier had kunnen zijn, zoals wij over haar verteld hebben. Haar borstjes waren rond en klein, net als twee appeltjes, en haar lichaam was witter dan sneeuw. Hoe kan ik haar meer prijzen? Zij was niet te mager, maar ook niet te dik, precies daartussenin. [18974] De koning keek heel intens naar haar en zijn gedachten waren vol van haar, zozeer dat hij zijn eten helemaal vergat. Hij wendde echter zijn ogen van haar af, opdat niemand het zou merken. De jonkvrouw nam zijn beker en zei: ‘Jongeman, drink waar op. Als ik wél wist hoe u heette, zou ik u nog “jongeman” noemen. Drink waar, schaam u nergens voor en vrees niets, want met de wapens bent u ook niet bang, dacht ik zo. Dat bleek vandaag wel toen er vijfduizend mensen naar u keken.’ Artur antwoordde: ‘Jonkvrouw, u mag zeggen wat u wilt. Over één ding zwijg ik, waar ik drink graag, mooie, lieve maagd, uit uw hand. Moge God het mij laten verdienen dat u het fijn vindt om dit voor mij te doen.’ ‘Heer,’ zei zij, ‘u hoeft niets te verdienen: vraag het mij gewoon, want u heeft dat al honderdmaal meer aan mij verdiend dan ik het ooit aan u zou kunnen verdienen. U | |
[pagina 115]
| |
verdiende het toen mijn vader gevangengenomen was en u hem verloste en nogmaals toen u degene doodstak die mijn vader van het paard had geworpen en u uw leven waagde om mijn vader te redden. Met de wapens joeg u heel het leger op de vlucht. Wie zag ooit een zo jonge man durven wat u daar hebt gedaan?’ [19013] Koning Artur liet haar daarover zeggen wat zij wilde, terwijl hij voor zich uit keek en zweeg. Hij pakte zijn beker, dronk en verzocht haar: ‘Jonkvrouw, kom overeind, u hebt mij nu wel genoeg bediend. Ga zitten, jonkvrouw, op mijn verzoek.’ Haar vader reageerde: ‘Dat geeft geen pas.’ Dus diende zij daarna nog menig gerecht op. [19023] Na de maaltijd en het wegnemen van de tafellakens zei koning Ban tegen koning Leodegan: ‘Heer, ik verbaas mij erover dat u, toch een zeer verstandig man, uw dochter niet uithuwelijkt. Zij is volwassen en mooi, waarom geeft u haar niet aan een dappere en machtige man die uw land kan helpen beschermen tegen uw vijanden? Ik meen van u begrepen te hebben dat u, behalve Genevere, geen kinderen hebt die het land zullen erven?’ Koning Leodegan antwoordde: ‘Bij God, heer, dat komt door de zware oorlog die koning Rioen van Denemarken al zeven jaar tegen mij voert. Hij strijdt hevig tegen mij, zodat ik er nooit toe kon komen, zelfs al had ik het mij voorgenomen. Bovendien kwam er niemand naar mij toe. Maar als er nu een jonge, machtige vrijgezel zou komen die meer gevreesd zou worden dan ik en die mijn strijd voor mij zou voeren, dan zou ik hem mijn dochter tot vrouw geven en mijn rijk schenken na mijn dood. Bij Onze Heer, ik zou wel willen dat mijn wensdroom uitkomt. Dan zou mijn dochter binnen drie dagen getrouwd zijn met een van de beste vrijgezellen, een jongeman die ik nooit eerder zag en die met de wapens de allerbeste is. Ook beweer ik dat hij van een hogere adel is dan ik ben.’ Toen lachte Merlijn een beetje en zei tegen koning Bohort dat Leodegan het over koning Artur had. [19066] | |
[pagina 116]
| |
aant.Nu zweeg koning Ban over dit onderwerp en sprak hij over andere zaken. Koning Leodegan had meteen in de gaten dat de zaak hen niet interesseerde en slaakte een diepe zucht, omdat hij dacht dat zij niets wilden weten van een huwelijk. Hij zag ook hoeveel eer de tweeënveertig huurlingen koning Artur bewezen. Zij dienden hem gehoorzaam alsof hij hun heer was. Koning Leodegan verbaasde zich en werd bedroefd, terwijl de jonkvrouw zo verliefd was op Artur dat zij helemaal van slag raakte. Zij wilde dat hij haar metgezel en echtgenoot zou worden en zag hem liever dan alle anderen. [19088] Het verhaal vertelt ons dat zij de verstandigste, mooiste en meest geliefde jonkvrouw was van de hele christenheid, afgezien van Clarine, die nu de vrouw was van koning Percides van Casinure, en van de dochter van koning Pelles, die de nicht was van de Visserkoning en van de koning die altijd ziek was vanwege een verwonding. De ene koning heette Alein van het vaste eiland en hield het land van Listenois in bezit, aangezien de koning van dat land altijd ziek was en de Rijke Visser heette.aant. Dat was de gewonde koning, want hij had een wond in zijn dij. Als kind, zo vertelt men mij, heette hij Broen, maar hij werd de Rijke Visser genoemd omdat hij een vis ving die hij daarna op de tafel van de Heilige Graal zette, zoals men later wel zal vertellen. De Rijke Visser had de Graal in bewaring, zoals het verhaal u eerder vertelde, die Jozef van Arimathea hem gaf om mee te nemen met zijn gezelschap. Hij was de vader van koning Pelles en koning Alein. Het land van Listenois hadden zij veroverd sinds zij India verlieten. Deze twee koningen regeerden het land. Koning Pelles' dochteraant. had de Graal in bewaring. Zij was mooi en uitermate kuis en woonde bij haar grootvader. Zij behield de Graal totdat Galaätaant. kwam, zoals dit boek u later zal vertellen als het beschrijft hoe het met de Graal afliep. [19131] Nu is het goed dat ik mij omkeer en terugga naar de tweeenveertig kameraden op de plaats waar ik mijn verhaal onderbrak. Toen de tafels werden afgeruimd, zoals ik eerder liet we- | |
[pagina 117]
| |
ten, nam Merlijn de drie koningen terzijde: ‘Weet u wat er in Brittannië is gebeurd?’ Koning Artur sprak: ‘Bij God, Merlijn, dat zou ik heel graag willen weten.’ ‘Ik zal het u vertellen, heer. Er is een groot Saksisch leger bij de stad Logres geweest, dat het land daar beroofd heeft langs de rivieroever en de kust. Zij hadden de buit bijeengebracht en wilden met wel tienduizend man naar Winchester gaan, toen zij werden aangevallen door vijf jongelingen, alle vijf neven van u.’ Hij vertelde hoe de vijf vertrokken waren van hun vader en moeder zonder dat die ervan wisten. Ook vertelde hij de drie koningen hoe de jongemannen de stad beschermden. Hij beschreef al hun andere verrichtingen: hoe zij vervolgens in de stad ontvangen werden en hoe zij hun ridderslag uitstelden totdat koning Artur, hun oom, hen met eigen hand tot ridder zou slaan. ‘Stop maar,’ zei Merlijn, ‘met piekeren over uw land, u hebt daar zo'n goede plaatsvervanger dat u zich geen zorgen hoeft te maken. Wees verheugd en denk voortaan aan uw eigen welzijn, want uw land krijgt ook nog hulp van de zoon van de keizer van Constantinopel, die jonge baronnen meebrengt, kinderen van edelen. Zij willen u dienen opdat u hen tot ridder zult slaan. Om die reden zullen nog vele anderen komen en daarom zult u boven de hele wereld verheven worden.’ [19181] ‘Merlijn,’ zei koning Artur, ‘zeg mij hoe de dapperste jongelingen heten.’ ‘Heer, de eerste heet Walewein, de tweede Gaheriës, de derde Agravein en de vierde Gariët. Hun vader is koning Loth en uw zuster is hun moeder. En de vijfde van hen is Galescins, de zoon van koning Neutres en ook van uw andere zuster. De zesde die is gekomen heet Sagrimor en is dé zoon van de dochter van de koning van Constantinopel. Al deze jongelingen zullen u dienen, evenals veel andere heren die nu nog uw vijanden zijn.’ Terwijl Merlijn dit aan de koningen vertelde, kwamen de andere metgezellen erbij. Zij verheugden zich over de berichten. Daarna vertrokken zij met de aanwezige ridders naar hun herbergen, waar zij lange tijd verbleven en niets | |
[pagina 118]
| |
anders deden dan eten, drinken en plezier maken. Koning Leodegan werd in de tijd dat zij daar verbleven door veel mannen bijgestaan, terwijl in diezelfde tijd de vijandige baronnen veel leed overkwam, zoals ik u hier zal vertellen voor ik meer over Leodegan vertel. [19217]
Arturs vijanden, de elf vorsten, hebben het moeilijk. Elk van hen moet in zijn eigen land de strijd tegen de Saksen aanbinden. Daar komt nog bij dat de Saksen hun legermacht voor Winchester versterken en ook de stad Clarence gaan belegeren. De zonen van koning Uriëns volgen het voorbeeld van Walewein en zijn broers: Ywein de grote en zijn halfbroer gaan op weg naar hun oom Artur om hem te dienen en van hem de ridderslag te ontvangen. Merlijn laat Artur en zijn mannen bij Leodegan achter en gaat naar zijn biechtvader Blasius om verslag te doen van alles wat er gebeurd is. Sagrimor is inmiddels per schip uit Constantinopel aangekomen en vindt de Saksen op zijn weg naar Carmeloet. Vermomd als oude man en later als ridder leidt Merlijn Walewein naar de plaats waar Sagrimor in hevige gevechten verwikkeld is. Samen verslaan zij de Saksen. Vanuit Carmeloet opereren zij als een vliegende brigade die - gewoonlijk op aanwijzing van Merlijn (in allerlei vermommingen) - ten strijde trekt om groepen Saksen te bevechten en jonge strijders bij te staan. Ywein de Grote en zijn halfbroers, Keye van Strans en Ymein met de mitte handen, komen de groep versterken en worden opgenomen in de vriendenkring. |
|