Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
de christenen bij elkaar brengen en beval dat ieder het lijk van een vriend opzocht en begroef in een hoge tombe van fraaie stenen. Op elke tombe schreef men hoe de dode heette. Maar de tombe van de koning beschreef men niet. Uter plaatste die hoger dan alle andere. Hij zei: ‘Degene die niet doorheeft dat dit de heer was van allen die hier liggen, heeft het niet goed begrepen.’ Gedurende zijn hele leven bleef Uter heer en meester in zijn rijk, zolang hij de koningskroon droeg. Hij kwam naar Londen, waar al zijn onderdanen toestroomden. Daar liet hij zich tot koning kronen door de abten, priesters, geestelijken en prelaten van de Kerk. Zo werd Uter, na de dood van de koning, ten overstaan van de edelen tot koning gekozen. [6780] Nadat de leenmannen hun leeneed opnieuw hadden afgelegd, kwam Merlijn aan, op de vijftiende dag. De koning was blij Merlijn te zien. Merlijn sprak: ‘Vertel aan je onderdanen dat ik je langgeleden deze strijd voorspelde.’ En Uter vertelde alles, behalve over de draak, waarvan hij niets wist, omdat Merlijn dat alleen aan Pandragoen verteld had. Merlijn legde Uter uit wat de draak betekende. Hij vertelde aan allen dat de draak stond voor de dood van koning Pandragoen en voor de roem van Uter. Omdat de koning Pandragoen heette, wilde Merlijn dat dat Uters tweede naam werd, vanwege zijn broer en vanwege het teken van de draak. Om deze twee redenen liet hij zich voortaan Uter Pandragoen noemen door de baronnen. Uter had veel aan Merlijns advies. Merlijn bleef bij hem, zodat hij hem in alles raad kon geven. [6809] Toenaant. gebeurde het op een dag dat koning Uter Pandragoen rustig op zijn troon zat en Merlijn tot hem zei: ‘Vertel mij eens, waarom doet u helemaal niets meer voor uw broer,aant. die dood is en begravenligt in Salisbury?’ De koning antwoordde: ‘Bedenk wat je wilt en laat het mij horen.’ ‘U hebt gezworen en zelf beloofd,’ zei Merlijn, ‘dat wij op de plaats waar hij begraven ligt een gedenkteken zouden oprichten dat nooit zou vergaan. Kom uw eed na, dan zal ik mijn belofte ook inlossen.’ Uter Pandra- | |
[pagina 46]
| |
goen antwoordde toen: ‘Zeg wat je wilt; ik zal het graag doen.’ Hierop sprak Merlijn: ‘Ik wil dat u mensen naar Ierland stuurt om van die grote stenen te halen die daar te vinden zijn en dat u ze door ballingen hierheen laat brengen; ze kunnen ze niet zo groot meebrengen of ik kan ze wel in mijn eentje overeind zetten. Stuur uw mensen naar Ierland; ik ga met hen mee.’ [6832] Koning Uter Pandragoen gaf bevel dat alles wat Merlijn wilde, moest gebeuren en hij stuurde veel schepen naar Ierland. Toen ze daar aangekomen waren, wees Merlijn hun de grote stenen met de woorden: ‘Dit zijn de stenen die ik bedoel en die jullie naar Engeland moeten brengen.’ Iedereen was het er roerend over eens dat niets ter wereld die stenen in beweging zou kunnen krijgen. ‘Wij brengen ze niet weg, wat er ook gebeurt.’ Toen zei Merlijn: ‘Dan zijn jullie voor niets naar dit land gekomen.’ Ze keerden meteen terug en vertelden de koning, hun heer, dat niemand ooit zou kunnen doen wat Merlijn had opgedragen. De koning antwoordde daarop: ‘Zeg dat niet voordat Merlijn terug is!’ Spoedig daarna kwam Merlijn terug aan het hof en de koning vertelde hem prompt wat de zeelui hadden gezegd. [6854] ‘Heer,’ zei Merlijn, ‘zij hebben hun belofte verbroken, maar ik heb die van mij gehouden.’ Toen vervoerde Merlijn, met niets anders dan zijn toverkracht, de grote stenen in korte tijd naar het dal van Salisbury. Hij bracht de koning en veel van zijn onderdanen naar de plaats waar de stenen lagen, om te zien wat er gebeurd was, en toen ze de stenen zagen, zeiden ze dat niets ter wereld ze van hun plaats had kunnen krijgen; ze vroegen zich af wie ze daar gebracht had, want niemand had ze daar zien aankomen. Merlijn zei: ‘Het zou u tot eer strekken als u die stenen overeind kon zetten, want het zijn ongetwijfeld de mooiste die ook maar ergens te vinden zijn. Maar nu houd ik op met praten.’ [6874] ‘Dat kan toch alleen God zelf,’ was het antwoord van Uter | |
[pagina 47]
| |
Pandragoen, waarop Merlijn zei: ‘Ga nu allemaal weg, verlaat dit veld. Ik wil mijn belofte inlossen. Ik heb iets gedaan waarover men ongetwijfeld nog lang zal spreken, zolang de wereld zal bestaan.’ Toen zette Merlijn de stenen overeind met niets anders dan zijn verborgen krachten. Daarna ging hij naar de koning terug, van wie hij veel hield en die hij voorbeeldig diende. [6887] Op een dag dat Merlijn er zeker van was dat de koning hem goedgezind was en vast en zeker met alles zou instemmen wat hij hem zou zeggen, nam hij hem terzijde en zei: ‘Ik wil eens met u praten over een nieuw plan: u bent een jonge, moderne koning; dit gehele koninkrijk is van u en u hebt net zoveel macht als welke koning dan ook. Daarom wil ik u dit zeggen: herinnert u zich nog dat Hengist op een nacht heeft geprobeerd u te doden, en dat ik u toen gered heb? Het lijkt me dus dat u mij toch wel kunt vertrouwen?’ [6906] ‘Ja zeker,’ zei de koning, ‘ik beloof je, alles wat jij mij opdraagt, zal ik doen.’ ‘Wel, heer Uter Pandragoen,’ zei Merlijn, ‘het ziet er goed voor u uit, in ernst. Wat ik u wil voorstellen zal u totaal niet schaden en er is geen gemakkelijker manier om de hemel te verdienen.’ ‘Ik zal het zeker doen, zelfs al zou het iets moeilijks zijn,’ zo luidde het antwoord van de koning. ‘Het lijkt een vreemde zaak,’ zei Merlijn, ‘en ik zal het u vertellen als u er met niemand over spreekt; ik wil namelijk dat alle lof en eer ú toe zullen komen.’ [6923] ‘Niemand zal er van mij iets over horen,’ beloofde de koning. ‘U moet begrijpen,’ vervolgde Merlijn, ‘dat mijn gave om alles te weten wat er gebeurd is, mij geschonken wordt door niemand minder dan de duivel. Maar daarnaast heeft God, die alles vermag, mij bovendien de gave geschonken dat ik ook alles weet wat er in de toekomst nog gebeuren zal. Hierdoor ben ik zowel aan de duivels als aan de hel ontsnapt, omdat ik niet doe wat zij graag willen. Weet u waar de macht vandaan komt waarmee ik van tevoren alles kan vertellen wat God gebieden zal? En wan- | |
[pagina 48]
| |
neer u dat weet, moet u niet nalaten te doen wat Onze Heer wil. [6939] Zwijg nu en luister naar mijn woorden: omwille van ons, om de zondaren te verlossen, is Jezus op aarde gekomen. Aan de tafel waaraan Hij met zijn discipelen heeft gegeten, sprak Hij de woorden: “Een van u heeft Mij verraden.” Omdat dat de waarheid was, is de schuldige gauw vertrokken. Toen Onze Heer omwille van ons aan het kruis gestorven was, heeft een ridder die Onze Heer liefhad Hem heimelijk van het kruis gehaald. Jezus was als een dief aan het kruis genageld, om onze zonden. Spoedig daarna is Hij opgestaan en de ridder die Hem van het kruis had afgehaald, is met zijn familie en knechten gaan wonen op een onherbergzame plek, totdat het onheil hen overviel en zij getroffen werden door een hongersnood. Toen begon iedereen bij hem te klagen en vroeg hij aan God of Hij hem wilde openbaren waarom zijn mensen al dat leed moesten verdragen. Toen heeft Onze Heer die ridder bevolen een tafel op te richten, ter ere van de tafel waaraan Hij die laatste maal had gezeten, en op die tafel zijn schaal te zetten en die te bedekken met een kleine doek, aan alle kanten behalve aan de kant die naar hem toe gekeerd was. Op die manier zou hij de mensen kunnen onderscheiden die zonder zonden waren. De mensen die daar aan tafel zaten, kregen toen alles wat zij wensten. Er bleef altijd één lege plaats; die symboliseerde de plaats waarvan Judas was weggelopen, want hij sloop weg en verried Jezus, waardoor hij overladen werd met schande. [6978] Maar nu moet u weten dat de apostelen hierna iemand hebben gekozen die deze plaats wel waardig was en dat was Mathias van Trier.aant. Heer, dit nu zijn twee tafels die min of meer met elkaar overeenstemmen. De mensen die zich steeds opnieuw aan Jozefs tafel voedden, noemden die schaal de Graal. Wanneer u dit alles van mij aanneemt, laat u ter ere van de Drievuldigheid een tafel maken. Dan beloof ik u dat u daardoor veel eer te beurt zal vallen en dat het goed voor uw zielenheil zal zijn. | |
[pagina 49]
| |
Ook zal er tijdens uw leven een groot wonder geschieden, waarvan u getuige zult zijn en daar wil ik u bij helpen, heer koning. Het zal bovendien iets zijn waarover veel gesproken zal worden, omdat wie er op de juiste manier over zal kunnen spreken, grote genade ten deel zal vallen. De mensen die indertijd de Graal in hun bezit hebben gekregen, zijn naar het westen getrokken, zoals onze Heer hun dat geboden had. Maar ook een grote groep andere mensen, die niets weten van de Graal, trekt naar het westen. [7008] Als u mij gelooft, moet u omwille van dit alles een nieuwe tafel laten maken; wanneer u dat zult doen, zult u daardoor gelukkig worden.’ Dit alles zei Merlijn tegen de koning en zijn woorden klonken Uter goed in de oren: ‘Ik wil dat graag doen. Ik wil alles doen wat Onze Heer verlangt.’ Uter Pandragoen zei tot Merlijn: ‘Ik draag die taak aan jou op; je kunt me niets bevelen, of ik zal het volledig ten uitvoer brengen.’ Dit waren Uter Pandragoens woorden en hij liet Merlijn geheel en al zijn gang gaan, waar deze erg blij om was. [7023] Zijn hart zwol van trots en hij zei: ‘Heer, help mij eens bedenken waar we dit alles het beste zouden kunnen doen?’ ‘Op een plaats waar het jou het beste lijkt,’ luidde het antwoord, ‘en ook op een plaats waar wij God er het beste mee dienen.’ ‘Dat is Cardoel, in Wales,’ bedacht Merlijn, ‘daar moet u met Pinksteren hofdag houden. Wees daar goedgunstig en geef mooie geschenken; men zal u erom prijzen. Ik ga vast vooruit om alles te regelen; geef mij timmerlieden mee en anderen die doen wat ik hun zeg.’ Dit deed de koning meteen en in het hele land liet hij bekendmaken dat hij met Pinksteren te Cardoel hof zou houden. [7038] Merlijn bracht in die stad alles in gereedheid wat nodig was voor het vervaardigen van de ronde tafel. Spoedig daarna, in de week voor Pinksteren, arriveerde de koning en vroeg Merlijn hoe het was. ‘Goed,’ zei deze, ‘alles is gebeurd.’ Op dat moment kon je in de verte ridders en jonkvrouwen zien aankomen | |
[pagina 50]
| |
en Uter Pandragoen vroeg: ‘Wie zul je aan de tafel laten plaatsnemen?’ ‘Dat zult u morgen zien,’ antwoordde Merlijn, ‘u zult iets zien waarvan u niet wist dat het bestond: ik zal wel vijftig ridders uitkiezen, de dappersten van het hele rijk. Als ze eenmaal aan de tafel zitten, zullen ze niet weer naar hun eigen hoven willen terugkeren. Het zullen voortreffelijke ridders zijn. Wanneer u de lege plaats ziet, vergeet dan niet de tafel die deze tot voorbeeld gediend heeft.’ En Merlijn deed zoals hij gezegd had. [7063] De volgende dag koos hij een voor een vijftig ridders uit en nodigde hen uit om aan de tafel te komen eten. ‘Heel graag,’ zeiden zij en Merlijn, die heel wijs was, liep om de ronde tafel heen, riep vervolgens de koning en toonde hem de lege plaats. De koning en vele anderen zagen die wél, maar niemand anders dan Merlijn kende de betekenis ervan. [7076] Merlijns werk was voltooid en hij zei tegen de koning dat hij kon gaan eten. Die antwoordde: ‘Vriend, dat doe ik pas als deze heren allemaal bediend zijn.’ En pas toen de ridders allemaal bediend waren, ging de koning ook eten. Uter Pandragoen hield acht volle dagen hof en gaf veel geschenken, zowel aan ridders als aan jonkvrouwen, waarvoor men hem in hoge mate prees, dat kunt u van mij aannemen. Toen iedereen weer vertrok, vroeg de koning aan de mannen die aan Merlijns tafel zaten wat hun plan was. ‘Heer,’ antwoordden zij, ‘wij willen hier allemaal rustig blijven; wij willen niet weggaan, als dat zou betekenen dat we dan niet hier zouden kunnen zijn, iedere keer wanneer het tijd is voor een dienst, om hier gelukkig te zijn. Wij willen onze familie en ons gevolg hierheen laten komen en hier als goede mensen blijven wonen.’ ‘Wilt u dat werkelijk?’ vroeg de koning. ‘Ja zeker,’ luidde het antwoord. ‘Wij vragen ons af wat dit alles te betekenen heeft. Wij hadden elkaar tot vandaag nooit eerder gezien, en nu hebben wij elkaar lief, zoals een vader zijn eigen kind. Alleen de dood kan ons nog scheiden!’ Toen de koning dit alles merkte, | |
[pagina 51]
| |
droeg hij zijn onderdanen op deze ridders net zoveel eer te betonen als hemzelf, of zelfs meer. [7108] En zo werd op Merlijns aanraden de Tafelronde gesticht en ging het hof uiteen. De koning zei: ‘Merlijn, je hebt mij gezegd, en ik geloof je zonder meer, dat deze Tafel God welgevallig is; ik zou graag van je horen wat die lege plaats te betekenen heeft. En ik zou je ook willen vragen wie die plaats zal innemen.’ Merlijn antwoordde: ‘Ik zal het u allemaal vertellen. Die plek zal bij uw leven nog niet bezet worden, wat er ook gebeurt. Degene die uitverkoren is om die plaats in te nemen, is nog niet verwekt, laat staan geboren. Dat zal pas gebeuren tijdens de regering van uw opvolger. En hij die die plaats zal innemen, zal ook datgene voltooien dat met betrekking tot de Graal nog niet gedaan is. De mensen van het Graal-gezelschap zijn er ook nooit getuige van geweest dat die lege plaats werd bezet. Maar ik wil u nu nog vragen uw hof in deze stad te vestigen. En luister verder: u moet hier de belangrijkste feestdagen vieren en al uw hooggeplaatste raadslieden moeten deze tafel in ere houden.’ ‘Ik zal alles doen wat je me adviseert,’ was het antwoord van de koning. [7138] ‘Ik moet nu gaan, heer,’ kondigde Merlijn aan, ‘en u zult mij lange tijd niet terugzien.’ ‘Waar ga je dan naartoe?’ vroeg Uter Pandragoen. ‘Ik heb net besloten hier mijn feesten te vieren en dan zul jij hier niet meer terugkomen?’ ‘Ik kan hier niet blijven,’ legde Merlijn uit. ‘Ik wil dat de mensen die getuige zullen zijn van wat er hier gaat gebeuren, denken dat ik hier niet aanwezig ben.’ En met deze woorden verliet hij Uter Pandragoen. Merlijn ging naar Blasius en vertelde hem hoe de Tafelronde was opgericht. De geschiedenis verhaalt dat hij daar lang verbleef: er gingen meer dan drie jaar overheen voordat hij terugkwam, naar ik gehoord heb. [7156] Veel mensen die Merlijn wilden zwartmaken, kwamen algauw naar het hof in Cardoel, onder wie menig roemrijk man. Ze vroegen naar de betekenis van de lege plaats. Waarom zat daar geen groot man? Dan zou het gezelschap toch compleet | |
[pagina 52]
| |
zijn? ‘Merlijn heeft me daarover veel wonderbaarlijks verteld,’ antwoordde de koning. ‘Hij zei dat die plaats leeg zou blijven zolang als ik leef en dat degene die uitverkoren is Om daar te zitten nog niet eens is geboren.’ Ze zeiden dat dat niet waar kon zijn en dat Merlijn een leugenachtige kerel was. ‘U bent zelf immers net zo groot als iemand die na u zal komen en u weet dat er in uw rijk nog wel meer zulke goede mensen leven als zij die nu aan de tafel zitten.’ ‘Wat jullie daar allemaal zeggen, durf ik niet zo stellig te beweren,’ antwoordde de koning. ‘U bent geen knip voor uw neus waard, als u die lege plaats niet eens laat uitproberen.’ Maar de koning zei dat hij dat niet zou doen: ‘Ik vrees voor Merlijns toorn!’ ‘Dat hoeft u volgens ons niet te doen,’ was het antwoord. [7184] ‘U zegt dat Merlijn alles weet wat er maar over hem gezegd wordt. Als dat zo is, weet hij nu ook dat wij op dit moment over hem spreken. En als het hem werkelijk ook maar enige zorg zou baren, zou hij wel hierheen komen, wat er ook gebeurt, omdat hij die plaats niet wil laten uitproberen. Maar omdat hij zo'n leugenaar is, willen wij die plaats eens uitproberen. Geef ons toch toestemming, dan kunt u zien wat er gebeurt.’ ‘Het is alleen maar dat ik vrees voor Merlijns woede,’ zei Uter Pandragoen, ‘anders deed ik niets liever.’ En weer zeiden ze: ‘Heer, als Merlijn nog in leven is, zal hij het echt niet laten gebeuren. Laat het ons toch proberen, dan kunt u het zelf zien!’ ‘Doe het dan maar met Pinksteren,’ gaf de koning tenslotte toe en zij dankten hem verheugd. [7202] Vol verwachting keken ze uit naar Pinksteren. Merlijn, die alles wel degelijk wist, vertelde aan Blasius wat ze wilden gaan doen. Hij wilde niet naar het hof gaan, omdat ze daar de lege plaats zouden gaan beproeven en hij zei: ‘Ik heb liever dat een slecht mens die plaats uitprobeert dan dat een goed mens zich eraan zou bezondigen. Als ik nu naar het hof zou gaan, zouden ze me ervan beschuldigen dat ik het zou willen verhinderen. Ze | |
[pagina 53]
| |
zullen het pas geloven als ze met eigen ogen zien wat er gebeurt. Daarom ga ik niet naar Cardoel.’ En zo bleef Merlijn nog weg tot vijftien dagen na Pinksteren. Uter Pandragoen mocht degene die de lege plaats wilde uitproberen heel graag en die vertelde hem bovendien dat Merlijn onderweg door schurken was doodgeslagen. De koning geloofde dat, omdat Merlijn immers niet kwam opdagen. Met Pinksteren was de koning te Cardoel en vroeg om een jongeman die de lege plaats zou komen uitproberen. Hij vroeg wie dat zou gaan doen. Een van de aanwezigen zei: ‘Heer, dat zal ik zijn,’ omdat hij bij de koning in de gunst stond en degene was die er het eerst over begonnen was, en omdat hij van hoge geboorte was. De man die zichzelf zo naar voren schoof, had klerken bij zich die verklaarden dat Merlijn dood was, zodat hij nu op de plek kon gaan zitten. Het hele hof was aanwezig en ze gingen aan tafel. Alle ridders zaten op hun plaats. De man die de lege plek zou gaan bezetten, zei: ‘Ik kom nu bij u zitten.’ Verder zweeg iedereen, geloof me, en wachtte af wat hij zou doen. Uter Pandragoen en veel van zijn mensen bleven staan. De man liep naar de lege stoel en zat er maar heel even op. Toen zonk hij in de diepte als een stuk lood in een rivier. Ik heb horen vertellen dat nog nooit een christenmens zó snel in de diepte gezakt is! Iedereen die het zag gebeuren werd vreselijk bang. [7258] Toen de man verdwenen was, kwamen de anderen dichterbij; ze waren boos over het gebeurde en wilden ook op de lege plaats gaan zitten, maar de koning verbood hun dat en gaf de ridders bevel op te staan: zo zou men de plaats waar de man verdwenen was niet meer kunnen onderscheiden van de andere. De ridders gehoorzaamden onmiddellijk. Er heerste grote rouw aan het hof en de koning was des te verdrietiger, omdat Merlijn hem immers had voorspeld dat degene die voor de lege plaats uitverkoren was, nog niet geboren was. Hij betreurde het edele slachtoffer zeer en voelde zich bedrogen. Hiermee pleitte hij zich vrij van alle schuld. [7274] | |
[pagina 54]
| |
Na vijftien dagen kwam Merlijn terug en toen de koning dat hoorde, ging hij hem tegemoet. Zo gauw hij Merlijn zag, zei hij dat hij iets doms had gedaan door toe te staan dat er iemand probeerde op de lege plaats te gaan zitten. ‘Ik ben misleid,’ zei Uter Pandragoen. ‘Dat komt vaker voor,’ zei Merlijn. ‘Er zijn veel mensen die een ander willen voorliegen en uiteindelijk zelf de dupe worden. Daar komt nog bij dat ze u verteld hebben dat schurken mij zouden hebben doodgeslagen als een wild dier.’ ‘Dat is maar al te waar,’ zei de koning. [7290] Merlijn antwoordde: ‘Heer, beproef die lege plaats nooit meer, want daar komt grote ellende van. Die plaats en ook die tafel zullen veel mensen in uw koninkrijk nog grote eer aanbrengen.’ ‘Beste Merlijn,’ sprak de koning toen, ‘ik vraag me toch wel af waar die man gebleven is.’ ‘Dat moet u niet vragen, heer,’ gaf Merlijn ten antwoord, ‘want zelfs al zou u het weten, dan zou het u niets verder helpen. Maar om degenen die tot het gezelschap behoren alle eer te bewijzen, zeg ik u dat u van nu af aan al uw feestdagen in deze stad moet vieren, om de tafel die zich hier bevindt. Wees ervan overtuigd dat die tafel alle eer waard is. Doe voortaan alles wat ik u heb verteld. Ik moet gaan, maar zal u graag blijven dienen.’aant. [7320]
Uter Pandragoen wordt verliefd op Ygerne, de echtgenote van zijn leenman, de hertog van Cornwall. Zij wijst zijn avances echter af en licht haar man in. Zij vluchten weg van Uters hof De koning gebruikt deze vlucht als aanleiding om de hertog aan te vallen in Cornwall. Terwijl Ygerne in het kasteel Tintagel verblijft, verschanst de hertog zich in een andere burcht, waar hij door Uter belegerd wordt. Uter wordt ziek van liefde. Hij eet en drinkt niet meer. Zijn vertrouweling Ulfijn stelt voor Merlijns hulp in te roepen. Merlijn blijkt in vermomming al in de buurt: in de gedaante van een oude man en later van een kreupele ontmoet hij Ulfijn, maar deze herkent hem niet tot Merlijn zich bekendmaakt. | |
[pagina 55]
| |
[8039] Zodra de koning Merlijn zag, riep hij met luide stem ‘Welkom!’ en omhelsde hem. ‘Ik hoef mijn klacht niet uit te spreken,’ zei de koning, ‘u weet net zoveel als ik van de toestand met Ygerne. Nooit was ik zo blij iemand te zien. Ik smeek u, in Gods naam, help mij uit deze smart, die mij zo doet lijden.’ Merlijn stelde: ‘Ik zeg u niets als uw raadsheer Ulfijn er niet bij is.’ Men riep Ulfijn erbij, die tegen Merlijn zei: ‘Dat u die oude man was met wie ik gisteren sprak! En die kreupele kerel!’ Merlijn antwoordde: ‘Dat was zo. Zodra Uter u naar mij toe stuurde, wist ik wel dat hij vermoedde dat ik de oude man was.’ Ulfijn sprak: ‘Genoeg daarover, vertel mij over uw plannen. U moet de gelegenheid te baat nemen, nu we hier even alleen zijn.’ De koning zei: ‘Ik weet eigenlijk helemaal niet wat ik nog vragen moet. Merlijn kent al mijn gedachten en zou het weten als ik hem zou voorliegen. Ik vraag hem mij aan Ygerne te helpen en zal alles doen wat daarvoor gedaan moet worden.’ Merlijn sprak: ‘Als u mij wilt geven wat ik u vraag, zal ik ervoor zorgen dat u snel naakt bij haar kunt liggen en met haar kunt vrijen.’ Ulfijn lachte daarom: ‘Laat maar zien wat voor hart u hebt!’ De koning zei: ‘Er is niets dat u mij kunt vragen dat ik u niet graag zal geven.’ Merlijn zei: ‘Zweer het!’ ‘Ik doe,’ sprak hij, ‘alles wat u wilt.’ [8082] Merlijn sprak: ‘Zweer dan voor mij en uw trouwe leenman Ulfijn dat ik zal krijgen wat ik vraag, wanneer u met haar geslapen hebt.’ De koning zei: ‘Dat doe ik graag.’ Merlijn vroeg Ulfijn of hij dat samen met de koning zweren wilde. ‘Ja,’ zei Ulfijn onmiddellijk. [8090] Merlijn lachte en zei: ‘Het is afdoende als de zaak bezworen wordt.’ De koning liet het heiligste reliek komen dat men vinden kon en zwoer dat hij zich aan de afspraak zou houden. Daarna zwoer Ulfijn dat. Toen Merlijn de eden ontvangen had, sprak de koning vol begeerte: ‘Haast u, doe snel wat ik wil.’ Merlijn zei: ‘Zorg ervoor dat u het juiste uiterlijk hebt, want de vrouwe is slim en uitermate trouw aan God en haar echtgenoot.’ [8106] | |
[pagina 56]
| |
‘Nu zult u horen wat ik van plan ben: ik zal u er in korte tijd net zo uit laten zien als de hertog, zodat men zal denken dat hij het is. De hertog heeft twee vertrouwelingen: de een heet Bretel, de ander Jordaen. Ik zal er zelf als Bretel uitzien en Ulfijn zal Jordaens gelijkenis aannemen. Zo gaan wij gedrieën naar Tintagel. Ik zal ons naar binnen leiden. Wij moeten vroeg vertrekken. Er zullen nog meer vreemde dingen gebeuren. Stel uw ridders en baronnen in slagorde op, maar verbied hen te strijden voor u terug bent en zeg niemand waar u heen gaat.’ De koning zei: ‘Ik volg uw advies, zodra wij klaar zijn.’ Merlijn zei: ‘Ik zal de vermomming voorbereiden, ga aan de slag.’ De koning haastte zich om te doen wat Merlijn hem opdroeg. Toen alles klaar was, ging hij meteen weer naar hem toe en zei: ‘Ik heb alles gedaan, zorg nu voor mijn uiterlijk.’ Merlijn sprak: ‘Laten we naar dat heideveld gaan.’ Toen reden zij naar Tintagel. Merlijn zei tegen de koning: ‘Wacht hier, ik ga voor u iets halen.’ Merlijn ging meteen op zoek en kwam bij de koning terug met een kruid: ‘Wrijf uw handen hiermee in en ook uw voeten en gezicht.’ Dat deed de koning en zo kreeg hij het uiterlijk van de hertog. Het was zo overtuigend dat niemand eraan zou kunnen twijfelen. [8150] Vervolgens gaf hij Ulfijn het uiterlijk van Jordaen en bracht hem snel bij de koning. Hij sloeg een kruistoen hij de koning zag en zei: ‘God, dat men iemand zo kan veranderen!’ De koning vroeg: ‘Herken je mij dan?’ ‘Ja, als de hertog!’ ‘Ik snap niet hoe dit mogelijk is,’ zei de koning, ‘jij bént Jordaen.’ Merlijn veranderde zichzelf in Bretel en zo gingen zij naar Tintagel. [8162] Zij hadden drie mantels voor hun vermomming, zo vertelt men mij, en ze kwamen 's avonds laat in Tintagel aan. Merlijn, die Bretel leek te zijn, riep bij de poort: ‘Laat ons naar binnen!’ Zij kwamen dichterbij en de poortwachters zagen de koning voor hun heer aan. ‘Laat hen binnen,’ riepen zij luid, ‘het is de hertog met Bretel en Jordaen.’ Toen zij binnen waren, be- | |
[pagina 57]
| |
val Bretel hen in de burcht niet te vertellen dat de hertog er was, maar het de vrouwe wel te melden. Toen hij bij het kasteel kwam, steeg de koning af. Merlijn nam de koning mee, op zodanige wijze dat niemand er weet van had. Gedrieën kwamen zij bij de kamer van de schone Ygerne, die naar bed was gegaan. De koning deed zijn schoenen uit en ging bij de dame liggen. U kunt mij op mijn woord vertrouwen dat hij bij haar de edele koning Artur verwekte, over wie men menig avonturenverhaal vertelt. De dame was blij de koning te zien, omdat zij dacht dat zij haar heer, die zij zeer beminde, bij zich in bed had. [8192] Zij lagen samen in bed tot de ochtend. Toen kwam het bericht dat de drossaard gevangengenomen was en de hertog gedood. De andere twee hoorden dat en kwamen naar de koning toe. ‘Sta op,’ zeiden zij, ‘het is dag. Uw mannen en iedereen in het hele kasteel zeggen dat u dood bent.’ Hij sprak: ‘Dat verwondert mij niet, want toen ik het kamp verliet, heb ik tegen niemand gezegd dat ik wegging.’aant. Nadat hij zijn kleren had aangetrokken, nam hij afscheid van iedereen. Hij kuste Ygerne op haar mond en zei: ‘Mijn lief, het ga je goed.’ [8210] Zij verlieten Tintagel zonder herkend te worden. Zodra zij de burcht uit waren, zei Bretel: ‘Wij zijn ontkomen, denken jullie ook niet? Heer koning, u hebt gekregen wat u wilde, zorg ervoor dat u uw belofte aan mij houdt.’ De koning antwoordde: ‘U hebt mij waarlijk het meest zwaarwegende verzoek gedaan dat ooit een man aan een ander deed.’ Merlijn sprak: ‘Ik wil dat u weet dat u een kind bij Ygerne hebt verwekt en dat dat kind voor mij is en niet voor u zal zijn. U moet het mij vrijwillig afstaan en ik wil ook dat de nacht waarin het is verwekt wordt genoteerd.’ ‘Je kunt erop vertrouwen dat ik mijn belofte zal houden: ik zal je het kind graag geven.’ [8230] Zo kwamen zij bij een rivier, waar zij hun gewone gedaante weer aannamen. Zodra ze bij het leger terugkwamen, liepen de mannen naar hen toe. Hij vroeg hun hoe de hertog gesneuveld was en zij antwoordden dat de hertog was overleden op de och- | |
[pagina 58]
| |
tend dat de koning weg was gegaan, toen het leger in ruste was. ‘Toen de hertog vernam dat u hier niet was, nam hij de wapens op en sloeg velen dood voor zij bewapend waren. Toen wij het geschreeuw hoorden, kwamen wij er snel op af en joegen hen weer terug naar de vesting. De hertog werd geveld, wij sloegen hem daar dood.’ De koning sprak: ‘Ik betreur het dat de hertog omgekomen is.’ Hij uitte er diepe rouw over. [8256]
Na de dood van de hertog wordt snel vrede gesloten met diens leenmannen. Om de aangerichte schade enigszins te vergoeden, zal Uter met Ygerne troumen en haar oudste dochter met koning Loth van Orcanië. Deze Loth zal de vader zijn van Mordret, Gariët, Gaheriës, Agravein en Walewein. Hij zal ook een bastaarddochter verwekken die in een klooster zoveel kennis van astronomie opdoet dat men haar Morgaine ‘lifeie’ (defee) noemt. |
|