Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Hier begint het derde boek: hoe Vortigernaant. koning wilde worden [XVI][4174] In dit boek zult u horen over grote oorlogen. Engeland bestond al vele jaren, zo staat te lezen, voor de koningen christen werden, maar het behoort niet tot mijn taak alle koningen die er waren te beschrijven. Wie, wanneer hij naar mijn verhaal luistert, wil weten wat alle verschillende koningen verloren en wonnen, moet de geschiedenis van Brittannië maar lezen die de titel Brutus' boekaant. draagt. Meester Mertijn van Rore deed zijn best om dat boek uit het Latijn in het Frans te vertalen. Daarin treft men de geschiedenis compleet aan. [4190] Er was een koning die Constans heette. Men heeft mij voorgelezen dat hij lang aan de macht was. Hij had drie knappe zonen. Hij liet de oudste Moynes noemen, de tweede heette Pandragoen en de derde Uter. Er leefde een man in Constans' land die Vortigern heette, een trotse, fiere ridder die wist wat er omging in de wereld. Constans was oud, werd ziek en ging dood. Er ontstond grote onzekerheid over de vraag wie men koning zou moeten maken. Toen werden de oude mannen het erover eens dat men Moynes tot koning zou kiezen, omdat hij de oudste was. Al was hij jong, het zou niet goed zijn als men de kroon aan iemand anders zou geven. [4209] Hiermee stemde ook Vortigern in. Men wijdde Moynes tot koning, zo leest men hier, en maakte Vortigern regent. Nu was er een strijdlustig en uitermate heidens volk, de Saksen, dat de gewoonte had strijd te leveren met de christenen en de koning schade te berokkenen. Vortigern had het rijk in zijn macht, want koning Moynes was duidelijk te jong en het volk was Vortigern trouw. Hij wist maar al te goed dat men hem voor wijs hield en kreeg het daardoor hoog in de bol. Hij vertelde dat hij zich niet met de strijd zou inlaten, want hij wist maar al te goed dat niemand zijn positie kon overnemen. [4227] Zo trok hij zich terug uit de strijd. Zodra de heidenen verna- | |
[pagina 27]
| |
men dat hij de strijd gestaakt had, brachten zij een groot leger samen en vielen onmiddellijk de koning aan. De koning deed zijn beklag bij Vortigern en zei: ‘Help ons het land verdedigen. Wij hebben veel vijanden. Het land staat compleet tot uw beschikking.’ Vortigern sprak: ‘Ik ga mijn eigen weg. Laat de anderen die mij haten u maar helpen. Niemand kan mij dwingen mij op enigerlei wijze in de strijd te mengen.’ [4241] De koning en de anderen die het hoorden, waren erg boos over Vortigerns antwoord. De koning ging met zijn leger op de heidenen af. De Saksen versloegen zijn mannen, tot groot verdriet van de christenen, die klaagden: ‘Wij hebben zware verliezen geleden en dat zou ons niet zijn overkomen als Vortigern ons bijgestaan had.’ [4251] Op die manier begonnen zij de koning te haten, steeds meer, zodat zij zeiden: ‘De koning is onbekwaam. Wij staan niet toe dat dit zo doorgaat.’ Zij vertelden de regent: ‘Wij missen al heel lang een leider, want deze koning deugt niet. Wees onze leider, want er is niemand die dat beter kan zijn.’ Hij sprak: ‘Dat kan niet, zolang mijn heer leeft.’ Zij antwoordden: ‘Het zou beter voor ons zijn als hij stierf.’ Vortigern stelde: ‘Als hij dood zou zijn en de leenmannen zouden het willen, zou ik wel koning willen worden.’ Zij dachten erover na wat dat zou kunnen betekenen en vertrokken samen naar hun gebieden om te beraadslagen. Er was iemand die naar voren bracht wat Vortigern had gezegd. Toen zei een ander meteen: ‘Het is het beste dat wij de koning doodslaan, dan kan de regent zien hoe hij door ons koning wordt en zal hij gunstig gestemd zijn jegens ons. Zo kunnen wij grote baronnen worden.’ Toen wezen zij twaalf mannen aan die hun koning zouden doden. [4283] De twaalf kwamen bij de koning en vermoordden hem met zwaarden en messen. Niemand probeerde de moord te verijdelen. Toen zij bij Vortigern kwamen, zeiden zij: ‘Nu zult u een machtig man worden, want wij hebben de koning gedood.’ Vortigern deed alsof hij boos was: ‘Jullie hebben een zware mis- | |
[pagina 28]
| |
daad begaan door de koning te doden. Vlucht weg, dat raad ik jullie aan, voordat jullie terechtgesteld worden. Jullie aanwezigheid hier bevalt mij helemaal niet.’ Zij verlieten het gebouw onmiddellijk. [4301] Zo kwam koning Moynes om het leven. De hoge edelen vergaderden om een landsheer te kiezen. Vortigern had, zoals ik eerder vertelde, de meeste aanhangers en werd tot koning gekozen. [4307] Er waren daar twee rechtschapen mannen, die voor de twee andere koningszonen, Uter en Pandragoen, zorgden. Toen zij vernamen dat men Vortigern tot koning verkoos, bedachten zij dat Moynes het leven verloor door Vortigerns valse listen. Zij vroegen elkaar wat men nu het beste kon doen. De een zei: ‘Aangezien hij Moynes vermoordde, zal hij ook deze twee zonen willen doden, zodra hij machtig genoeg is geworden. Wij hielden van hun vader Constans, die ons fraaie lenen schonk. Wij houden van zijn zonen, al zijn zij nog klein, en het is een slechte zaak als wij hen laten vermoorden terwijl zij aan ons zijn toevertrouwd.’ [4323]
De twee edelen besluiten te vluchten met Uter en Pandragoen. Zij worden op het Europese vasteland opgevoed. Een van de eerste daden van koning Vortigern is het terechtstellen van de mannen die Moynes vermoordden. Hun verwanten komen vervolgens in opstand, zodat Vortigern steun moet zoeken bij de Saksen. Hij trouwt met de dochter van hun koning Hengist en begint, uit angst dat ook Uter en Pandragoen hem zullen komen aanvallen, met de bouw van een machtige toren. Omdat het bouwwerk steeds instort, raadpleegt hij wijze mannen. Zij leggen hem uit dat de toren alleen overeind zal blijven als het bloed van een vaderloos kind over de fundamenten wordt gesprenkeld. Vortigern stuurt zijn boodschappers uit om dat kind te zoeken.
[4605] Luister hoe Vortigern het zoeken aanpakte. De bood- | |
[pagina 29]
| |
schappers reisden twee aan twee te paard en te voet naar vreemde landen, totdat een van de tweetallen een ander duo tegenkwam en zij met z'n vieren waren. Dit viertal kwam uiteindelijk bij een dorp, waar een stel kinderen op een weiland met een bal speelde. Merlijn, die dit aan had zien komen, was erbij en zag de boden komen. Hij ging hun kant op en sloeg het rijkste kind van het dorp met zijn slaghout tegen de schenen, opdat de jongen hem zou uitschelden. Het kind brulde tegen Merlijn: ‘Vuile vaderloze bastaard!’ [4625] De boodschappers begrepen dat dit het kind zonder vader was. Zij gingen naar het huilende kind toe en vroegen wat hij bedoelde. Hij legde uit: ‘Dit is de zoon van een vrouw die niet weet wie hem bij haar verwekte.’ Zodra Merlijn de boodschapper hoorde praten, zei hij tegen hem: ‘Ik ben degene die u zoekt. U heeft gezworen mij meteen te doden en mijn bloed naar Vortigern te brengen.’ Zij antwoordden: ‘Hoe weet je dat?’ ‘Ik weet heel goed dat jullie dat hebben gezworen,’ antwoordde Merlijn naar waarheid. Zij vroegen: ‘Wil je met ons meegaan?’ Hij sprak: ‘Ik vrees voor mijn leven, maar als jullie mijn veiligheid garanderen, wil ik wel met jullie meegaan en uitleggen waarom de toren waaronder jullie mijn bloed willen gieten, ineenstort.’ Zij waren verbaasd: ‘Dit kind zegt verbijsterende dingen. Laten wij hem geen kwaad doen.’ Ieder van hen sprak: ‘Ik zal liever mijn eed breken dan dat ik dit kind op de een of andere manier zal deren.’ Merlijn zei: ‘U kunt wel bij mijn moeder overnachten. Ik moet toestemming vragen aan haar en aan de man die bij haar op de hof woont.’ ‘Daar willen wij graag naartoe gaan.’ Merlijn leidde hen naar zijn moeder, die non was en een vroom leven leidde. Zij ontving hen thuis op gepaste wijze, Zodra zij allemaal waren afgestegen bracht hij hen bij Blasius en vertelde hem: ‘Deze mannen zochten mij om me te doden.’ Tegen de boodschappers zei hij: ‘Vertel hem de waarheid, zo vraag ik u, want als u ook maar een beetje liegt, heb ik dat direct | |
[pagina 30]
| |
in de gaten.’ Zij zeiden: ‘Je liegt niet, want wij zien heel goed dat je waarheid spreekt.’ [4668] Merlijn sprak: ‘Luister! Jullie zijn vanuit het westen gezonden door een koning die Vortigern heet en een fiere burcht aan het bouwen is. Zodra het bouwwerk zes of zeven meteraant. hoog is, stort het onverwijld in. Dit maakte Vortigern boos, zodat hij er geleerden bij liet roepen. Geen van hen begreep waarom de toren instortte, daarom trokken zij strootjes, zonder daar overigens iets wijzer van te worden.aant. Toen ontdekten zij dat ik geboren was en vreesden zij dat zij allemaal door mij te gronde zouden worden gericht. Zij werden het er snel over eens dat zij mij dood zouden laten slaan en vertelden dat de toren overeind zou blijven als mijn bloed eronder zou liggen. Vortigern verbaasde zich daarover. Hij dacht dat het waar was en liet mij opsporen. De geleerden droegen hem en de boodschappers op dat zij mij in ieder geval moesten doden zodra zij mij gevonden hadden en dat zij mijn bloed mee moesten brengen. De koning liet twaalf boden zweren mijn bloed te gaan halen, opdat de toren stevig zou blijven staan. Dit zijn vier van de twaalf boodschappers. Zij kwamen daarstraks aangereden waar de kinderen aan het spelen waren en ik, die wist dat zij mij kwamen zoeken, gaf een kind een klap opdat het mij daar zou uitschelden en mij mijn moeders zonde zou verwijten. Ik wilde dat deze boodschappers mij vonden. Blasius, vraag hun of ik de waarheid spreek.’ Hij vroeg het hun. [4707]. Zij antwoordden: ‘Moge God ons met ere naar ons land laten terugkeren, hij spreekt de waarheid.’ Blasius zei: ‘Hij zal nog zo uitermate wijs worden dat het zonde zou zijn als u hem zou doden.’ ‘Wij breken liever onze eed dan hem ook maar enig kwaad te doen. Zijn vermogens zijn zo groot dat hij het merkt als wij kwaad jegens hem in de zin hebben.’ Blasius antwoordde: ‘Dat is waar. Ik zal hem roepen en dit aan hem vragen, en iets anders dat hij mij wel zal uitleggen.’ [4721] | |
[pagina 31]
| |
aant.Hij riep Merlijn, die hen even had verlaten omdat zij samen wilden overleggen. Blasius zei: ‘Zij willen dat ik je iets vraag.’ ‘Wat dan?’ vroeg Merlijn. Hij zei: ‘Wil je met hen meegaan?’ ‘Jazeker,’ antwoordde Merlijn, ‘als zij mij willen beloven dat ik voor de koning geleid zal worden en dat mij niets zal overkomen voordat ik hem heb gesproken.’ Zij beloofden hem dat zij hem in leven zouden laten. Blasius vroeg: ‘Ga je mij verlaten? Wat moet ik dan verder doen met het boek waaraan ik ben begonnen?’ Merlijn sprak: ‘Ik zal je niets meer of minder vertellen. Je ziet dat God mij zo genadig is dat degenen die mij dachten in hun macht te hebben nu mijn kant kiezen. Ik ben door God uitverkoren om Hem te dienen en ik zal je zeggen hoe. Niemand kan doen wat ik doe, want niemand weet zo goed als ik wat er gaat gebeuren, omdat ik de toekomst beter ken dan wie ook ter wereld. Ik moet naar het land worden gebracht van waaruit men mij heeft gezocht en ervoor zorgen dat men mij geloof zal schenken, zoals aan Onze Heer hierboven. En jij zult mij helpen het boek te maken. Ik zal je af en toe komen opzoeken en dan steeds naar Merlant vragen.aant. Dat is een woeste en onbekende streek, want de helft van het gebied wordt door niemand bezocht. Daar zul jij wonen en ik zal je vertellen wat je nodig hebt voor dit hele boek. Jij zult mij niet opzoeken. Het zal je veel goed doen. Weet je wat ik je schenken zal? Je hartenwens zal vervuld worden en je vindt een prachtige bestemming na dit leven.aant. Men zal je werk graag beluisteren en ook het voorafgaande over Jozef van Arimathea, aan wie God genade toonde. Als je je werk hebt gedaan voor het verhaal over hem en zijn geslacht, dat God uitverkoos om Hem te dienen, zal je verdienste zo groot zijn dat je bij Jozefs vrienden zult verblijven en ook in mijn gezelschap. Ik zal je wijzen waar zij zich bevinden. Daar zul je het prachtige geschenk zien dat Jozef ontving doordat hij Jezus van het kruis nam. Wees er trouwens van overtuigd dat ik in het land waar ik naartoe zal gaan de goede mensen dag en nacht het goede zal doen nastreven. Ik ken iemand van Jozefs | |
[pagina 32]
| |
geslacht. Het grote werk zal pas echt beginnen als de vierde koning benoemd zal worden, die Artur zal heten. Jij zult gelijk vertrekken. Ik zal je opzoeken waar je gaat wonen en je vertellen wat je moet opschrijven. Wees ervan verzekerd dat je werk geprezen zal worden door leken en geleerden. En daarna,’ sprak Merlijn, ‘als het af is, ga je naar het gezelschap waarover ik sprak. Daar zul je het prachtige geschenk zien. Je boek zul je meenemen. Geen geschiedverhaal zal zo hoog geprezen worden als dat over koning Artur, die dan zal heersen. Dan heb jij de eer die allen bezitten die bij de Graal horen, wel verdiend. Jouw boek zal daar zijn gezag aan ontlenen en het zal graag voorgelezen en beluisterd worden, want het zal weinig woorden bevatten die niet de moeite waard zijn. Zo zal het boek alle lof verdienen.’ Aldus legde Merlijn aan Blasius uit wat hem ten deel zou vallen. Blasius verheugde zich daarover en zei: ‘Geen tegenslag of ongemak zal mij ervan weerhouden te doen wat je mij opdraagt.’ [4818] Tegen de boodschappers zei Merlijn: ‘Ik moet afscheid van mijn moeder nemen.’ Zij vergezelden hem. Hij zei: ‘Vrouwe, ik ben ontboden naar verre landen en kom uw toestemming vragen om te vertrekken. Omwille van de gave die Hij mij schonk moet u Gods wil gehoorzamen. Ik kan er niet onderuit, ik moet naar de vreemde landen. Blasius gaat ook weg. Zo zult u ons allebei kwijtraken.’ Zij antwoordde: ‘Moge God u geleiden. Ik denk er niet aan u tegen te houden. Ik zou willen dat Blasius hier zou kunnen blijven, als u dat zou kunnen toestaan.’ ‘Nee, dat kan niet, moeder,’ sprak Merlijn. Noodgedwongen nam hij afscheid van haar en ging met de boden mee. Ook Blasius ging op weg naar de plaats waar Merlijn hem heen stuurde. Merlijn en de anderen reden flink door, de ene dag na de andere, tot zij bij een stad kwamen waar het markt was. Merlijn zag een gewone man daar twee schoenen kopen en ook leer waarvan men sterke zolen kon maken, omdat hij op pelgrimstocht wilde gaan. [4850] | |
[pagina 33]
| |
Merlijn lachte toen hij de man de schoenen zag dragen. De boodschappers vroegen waarom hij lachte en hij zei: ‘Om die man met zijn schoenen. Weet u wat hij met dat leer wil doen? Hij wil zijn schoenen daarmee repareren. Ik kan u in waarheid zeggen dat hij dood zal zijn voor hij thuis is. Volg hem maar, dan zult u iets wonderlijks zien. Zij verwonderden zich daarover: ‘Wij willen weten of dat waar is.’ Zij vroegen de man met de schoenen wat hij met het leer wilde doen. Hij zei: ‘Dat zal ik vertellen: ik wil op pelgrimage gaan.’ [4864] Allen vonden het een overduidelijk wonder dat Merlijn dat allemaal wist, maar zij zeiden daarbij ook: ‘Deze man lijkt ons gezond. Wij zullen hem met z'n tweeën achternagaan om te kijken of de voorspelling uitkomt.’ Het tweetal volgde hem een tijdje. Zij waren nog geen mijl onderweg of de man lag dood voor hen. Na hun terugkeer vertelden zij wat zij hadden gezien. De andere boden antwoordden: ‘De geleerden die ons opdroegen deze jongeling te doden, waren dwaas. Het zou ons liever zijn dat ons iets overkwam dan dat men hem het leven zou ontnemen.’ Dit zeiden ze stilletjes tegen elkaar; zij dachten dat Merlijn het niet in de gaten had. Even later bedankte Merlijn hen voor hun woorden. ‘Waarom bedank je ons?’ vroegen zij. ‘Voor wat jullie gezegd hebben,’ antwoordde hij. Zij waren zeer verbijsterd over zijn antwoord en zeiden: ‘Wij kunnen niets zeggen of je hebt er weet van.’ [4889] Zij reden verder over berg en dal. Op een dag kwamen zij in het koninkrijk van Vortigern door een stad waar zij veel verdrietige mensen zagen, die een kind ten grave droegen. De familieleden weenden daar hartverscheurend om, terwijl de priesters en geestelijken zongen. Merlijn begon keihard te lachen. ‘Waarom lach je?’ vroegen zijn metgezellen. Merlijn legde het hun uit: ‘Zien jullie de man die daar staat te huilen?’ ‘Ja, wat is daarmee?’ ‘En de priester die daar zingt voor de dode die men meevoert? De priester zou eigenlijk moeten huilen. Begrijpen jullie wat ik bedoel? Degene die er niets mee te maken heeft, wringt | |
[pagina 34]
| |
de handen, en degene wiens kind het is, loopt te zingen.’ Zij zeiden: ‘Hoe kunnen wij dat te weten komen?’ ‘Ik durf wel voor te stellen dat jullie naar de moeder toegaan en haar vragen waarom haar man zo bedroefd is. Zij zal zeggen: “Vanwege zijn kind.” Zeg dan: “Het kind is helemaal niet van hem. Wij weten net zo goed als u dat het eigenlijk het kind van de priester is, die daar zo aan het zingen is en die het zelf ook heel goed weet.”’ [4918] De bode vroeg de vrouw of zij haar man trouw was, zoals Merlijn had geopperd. Zij zei vlug: ‘Genade, moge God u van de hel wegleiden, ik zal u de waarheid vertellen, maar laat mijn man het niet horen, want hij zou mij doodslaan.’ Toen zij dit hoorden, gingen zij gevieren weer weg met de woorden: ‘Wij zagen nog nooit zo'n waarzegger.’ Zij zetten hun reis voort tot zij in de buurt van hun heer Vortigern kwamen. Toen vroegen zij Merlijn wat hij hun aanraadde tegen de koning en zijn raadslieden te zeggen: ‘Wij zullen twee van ons vooruitsturen, die zullen vertellen wat ons overkomen is. Wat wil je dat we over jou zeggen?’ [4940] ‘Laat mij dat maar bepalen,’ zei Merlijn, ‘dat zal in uw aller voordeel zijn, want jullie zeggen het omwille van mij. Ik zal jullie vertellen wat je moet doen, zodat jullie niets kwalijk genomen zal worden.’ Zij zeiden: ‘Wij zullen ons daaraan houden.’ ‘Ga dan,’ zei hij, ‘naar Vortigern en vertel hem dat jullie mij bij je hebben en dat ik hem zal vertellen hoe zijn toren overeind kan blijven staan, indien hij naar mij wil luisteren in plaats van naar de kwaadwillende vuile sufferds die mij dood wilden laten maken. Ik zal hem ook duidelijk maken waarom zij hem dat aanraadden. Vertel hem dit ten overstaan van al zijn mannen en doe dan wat hij u zal opdragen.’ De boodschappers reden gelijk weg en kwamen bij Vortigern. Verheugd hen te zien vroeg hij hoe het hen was vergaan. ‘Goed,’ zeiden zij. Nadat zij waren afgestegen, vertelden zij hoe zij Merlijn vonden en hoe hij vrijwillig met hen meekwam. Vortigern vroeg: ‘Wat vertellen jullie me nu? Waren jullie niet op | |
[pagina 35]
| |
zoek naar het kind zonder vader om zijn bloed mee te brengen?’ Zij zeiden: ‘Er is geen betere waarzegger dan deze jongen. Die geleerden hebben geen idee waarom de toren niet blijft staan, maar hij zal het u uitleggen indien hij met u mag komen spreken. Als u wilt, doden wij hem voor wij hem bij u brengen. Hij wordt bewaakt door twee van onze kameraden.’ De koning zei: ‘Als jullie je leven ervoor inzetten, wil ik dat hij mij komt vertellen wat de toren doet instorten. Met jullie leven als onderpand laat ik hem in leven.’ Zij antwoordden: ‘Ja, dat hebben wij ervoor over.’ [4982] |
|