Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermdHoe Merlijn verwekt werd en vervolgens hoe hij geboren werd [XIV][3093] Verneem nu hoe het verhaal verdergaat. De duivel die eerder zei dat hij met vrouwen gemeenschap kon hebben, was helemaal klaar voor het meisje toen men hem waarschuwde. In haar slaap had hij gemeenschap met haar en verwekte hij een kind. Zodra zij wakker werd, dacht zij aan de woorden van haar biechtvader, sloeg een kruis en riep: ‘Sancta Maria [Heilige Maria], wat is mij overkomen? Ik geloof dat ik er slechter aan toe ben dan toen ik naar bed ging. Help, Maria, moeder Gods, bid uw Zoon dat Hij mijn ziel redt en mijn lichaam bevrijdt van de boze duivel.’ Zij stond onmiddellijk op en zocht degene die haar deze ellende aandeed. Zij dacht hem ergens aan te treffen. De deur, het was een groot wonder, zat nog net zo dicht als zij hem de avond ervoor gedaan had. Vervolgens ging zij overal zoeken naar degene die het haar had aangedaan, maar zij vond hem niet. Toen vermoedde zij wel dat Satan en niemand anders haar te schande had gemaakt. Zij werd bedroefd en slaakte luide kreten: ‘Genade! Lieve Heer, sta de duivel niet toe dat hij mij schande aandoet!’ [3127] | |
[pagina 16]
| |
De nacht liep ten einde en het werd dag. Satan liet de zus, die had gedaan wat hij wilde, en haar handlangers, die hem prima hadden gediend, het huis verlaten. Zodra zij weg waren, kwam het meisje haar kamer uit. Zij droeg een knecht op twee vrouwen te halen om met haar naar haar biechtvader te gaan. Helemaal ontredderd ging zij naar haar biechtvader toe. De goede man vroeg haar wat er aan de hand was, want hij zag dat zij van haar stuk was. ‘Heer,’ zei zij, ‘ik ben onteerd. Mijn hart is met recht bedroefd. Mij is iets overkomen dat nog nooit eerder een vrouw overkwam. Ik kom u om raad vragen. U heeft verteld dat God de mens zal vergeven, al begaat die nog zo'n grote zonde, als de mens de zonde maar opbiecht, er spijt van heeft en het advies van zijn biechtvader opvolgt. Heer, ik heb zeer misdaan, dat zult u wel horen. De duivel heeft mij te schande gemaakt.’ Zij vertelde hem vervolgens dat haar zus bij haar kwam en dat zij woedend op haar zus werd, waarna zij werd geslagen en zij spinnijdig haar deur sloot zonder een kruisteken te slaan. ‘Ik vergat helemaal de lessen die u mij leerde. Daarvoor heeft de duivel mij gestraft en mij mijn maagdelijkheid ontnomen. Ik doorzocht mijn hele kamer, maar ik vond daarin geen man of vrouw. De deur was goed dicht. Ik heb geen idee wie of wat mij te schande maakte. Heer, ik vraag u vergiffenis als ik om deze reden zelfmoord pleeg, opdat ik mijn ziel daardoor niet verlies.’ [3177] De goede man die haar leed aanhoorde, verbaasde zich hoe langer hoe meer, want hij had zoiets nog nooit gehoord. Hij zei: ‘De duivel is in je gevaren en je bent helemaal vol van hem, volgens mij. Wat voor boetedoening moet ik je opleggen omdat je mij leugens vertelt? Nog nooit in de wereld had een vrouw gemeenschap met een man zonder hem aan te raken of te zien. Hoe wil je mij dan wijsmaken dat deze dingen jou overkomen zijn?’ [3192] Het wanhopige meisje bezwoer hem: ‘Zowaar God mijn leven moge beschermen, ik vertel u de waarheid.’ De goede man | |
[pagina 17]
| |
antwoordde: ‘Als dat zo is, zullen wij het beiden merken. Maar je hebt zwaar gezondigd, omdat je niet deed wat ik je opdroeg. Vanwege dit voorval moet je elke vrijdag vasten, zolang je leeft. Vanwege je ontucht, waarvan ik nog steeds niet kan geloven dat het je overkomen is, zul je de penitentie doen die ik je opleg, indien je daartoe in staat bent.’ Zij zei: ‘Ik zal zo goed ik kan doen wat u mij opdraagt.’ Hij sprak: ‘God helpt je er zeker bij. Je komt God om genade smeken en vraagt advies aan de Heilige Kerk, waarvoor God zijn kostbare bloed gaf. Je biecht is oprecht, als de zaken precies zo gebeurd zijn als je vertelde en niet anders, en als je dan doet wat men je adviseert.’ Zij antwoordde: ‘Heer, alles wat ervoor gevraagd wordt, wil ik doen zo goed ik kan.’ ‘God zal je erbij helpen,’ sprak hij. ‘Als het waar is wat je mij vertelt, hoop ik van harte dat je er goed van af zult komen.’ [3223] Het meisje zei: ‘Moge God mij behoeden, nu ik u de waarheid heb verteld.’ De goede man antwoordde: ‘Je moet mijn advies volledig volgen en voortaan elk kwaad schuwen.’ ‘Heer,’ zei zij, ‘dat zal ik doen.’ ‘Zie dan voortaan af van onkuisheid, en hou je daaraan, met name wat betreft de onkuisheid die in de slaap plaatsvindt.’ ‘Ik zal het doen, heer,’ sprak zij. ‘Wilt u er borg voor staan dat God mij mijn zonde geheel zal vergeven, als ik zo goed mogelijk doe wat u mij opdraagt?’ [3239] Hij legde haar een zware boetedoening op. Daaraan hield zij zich wenend en trouw, en met oprecht berouw. Met liefde zegende hij haar en leerde hij haar Onze Heer lief te hebben. Hij vroeg zich af hoe datgene wat zij hem vertelde kon gebeuren. Hij nam aan dat de duivel het gedaan had. Toen bracht hij haar naar een plaats waar hij haar wijwater liet drinken. ‘Nu moet je een kruisteken maken,’ zei hij. ‘Pater et Filius et Sanctum Flamen [In de naam van Vader, de Zoon en de Heilige Geest], drink nu in die naam. Amen.’ [3253] ‘Denk voortaan,’ zei hij, ‘aan Gods geboden die ik je geleerd heb en kom naar mij toe als je problemen hebt.’ Hij zegende | |
[pagina 18]
| |
haar: ‘Ga met God. Al het goede dat je doet en alle aalmoezen die je geeft, leg ik je op voor de vergeving van je zonde.’ Zij ging haar eigen weg en leidde een vroom leven. De duivel zag dat zij zijn werk op die manier teniet had gedaan en zich gedroeg alsof zij zonder zonde was. Dat maakte hem uitermate nijdig. Na verloop van tijd kwam het zover dat de vrucht in haar begon te groeien en haar lichaam deed opzwellen, zodat het de mensen opviel en zij tegen haar zeiden: ‘Je wordt flink dikker, meisje.’ Zij zei: ‘Gedankt zij Onze Heer.’ Zij zeiden: ‘Liefje, van welke man heb je dat kind ontvangen?’ ‘God moet mij bijstaan, ik weet van niets.’ ‘Heeft al het manvolk met je geslapen, dat je niet weet wie de vader is?’ Zij zei: ‘Moge Gods kracht mij nooit van deze zwangerschap verlossen, als ik ooit een man in gebaar of blik zo dicht bij mij liet komen dat hij mij zwanger zou kunnen maken.’ Zij sloegen een kruis: ‘Lief kind, dit is nog nooit een vrouw overkomen. Wie zal je geloven? Het is goed om te zien dat je degene wiens kind je draagt zo lief hebt dat je zijn naam niet bekend wilt maken, maar het is jammer dat je daarvoor zult moeten sterven, zodra de rechter het te weten komt.’ [3295] ‘Faise de moi Deus son plaisieraant. [God moge met mij doen wat Hij wil],’ sprak het meisje. ‘Hij kan mij hier vinden, maar moge God mijn leven sparen omdat ik niet weet wie het kind verwekte.’ De vrouwen lachten haar uit en gingen weg met de woorden: ‘God weet dat je schoonheid, je knappe gezichtje en je naïviteit je duur zijn komen te staan, want je hebt dat allemaal nu verloren.’ Zij hadden het over haar en zij moest het wel horen. Zij werd er verdrietig van en zocht wijselijk raad bij haar biechtvader. Zij vertelde wat er gebeurd was en wat de vrouwen tegen haar zeiden. De goede man zag dat zij een levensvatbaar kind droeg en sprak: ‘Heb je nagelaten te doen wat ik je opdroeg?’ ‘Nee, heer,’ antwoordde zij, ‘dat heb ik niet gedaan.’ Hij vroeg: ‘De vreemde gebeurtenis die je eerder meemaakte, overkwam die je nog vaker?’ ‘Heer,’ zei zij, ‘het is mij maar één | |
[pagina 19]
| |
keer overkomen, dat voorval waar al deze droefenis uit voortkomt.’ Dat verbaasde de goede man en hij noteerde het tijdstip en de nacht waarin het plaatsvond. Hij zei: ‘Spreek niet meer over dat boosaardige geklets en maak je er niet druk om, als je mij tenminste de waarheid hebt verteld. Als het kind wordt geboren zal ik en niemand anders de waarheid weten, dat hoop ik in Gods naam. Als het waar is wat je mij verteld hebt, zul je de dood wel ontkomen. Het is geen wonder dat je bang bent. Zodra het bekend wordt bij het gerecht, zullen zij je willen doden om je goederen in beslag te kunnen nemen. Wanneer je gevangen bent genomen, moet je mij dat via een bode laten weten. Ik zal je helpen en troosten. Ik ben ervan overtuigd dat je verlost zult worden door God, indien je innerlijk overeenstemt met het uiterlijk dat je mij toont. Ga naar huis en maak je geen zorgen. Doe het goede - ik sta borg voor je. Een goed leven doet gelukkig sterven.’ Zij ging naar huis en deed alles zo goed zij kon. [3346] Zodra het gerucht over haar zwangerschap de rechter ter ore kwam, liet hij het meisje gevangennemen. Zij werd voor de schepenen geleid en liet haar biechtvader komen om haar van advies te dienen. Hij kwam diezelfde dag nog. Tegen de rechter zeiden de mensen: ‘Heer, luister naar ons, deze vrouw beweert dat zij niet in de buurt van een man geweest is.’ [3357] Hij sprak: ‘Denkt u soms dat een vrouw een kind kan krijgen zonder gemeenschap met een man te hebben?’ Haar biechtvader antwoordde daarop: ‘Ik kan u niet alles vertellen wat ik weet, maar ik kan u wel adviseren mijn raad op te volgen. Daar zult u goed aan doen. Spreek geen recht over haar vóór zij van het kind bevallen is, want dat zou niet rechtvaardig zijn, omdat het kind de dood niet verdiend heeft.’ Toen zei de rechter: ‘Beste man, wij zullen doen wat u wilt.’ Hij sprak: ‘Luister, heer, laat haar in een toren opsluiten en zet er voldoende bewakers bij. Laat twee vrouwen haar gezelschap houden, die haar kunnen helpen bij de bevalling. Zo moet zij opgesloten blijven tot | |
[pagina 20]
| |
zij bevallen is en het kind zelfstandig kan eten. Als men een andere oplossing heeft, geef daar dan uw mening over, heer rechter. Dit is wat ik u aanraad, het is het beste wat ik kan bedenken. Als u iets anders doet, zou het mij spijten.’ Het advies dat de goede man gaf, beviel de rechter wel. Hij liet het meisje opsluiten in een stenen toren. Alle toegangen liet hij dichttimmeren. De twee beste vroedvrouwen die men kon vinden werden met haar opgesloten. Er bleef een raam open, waardoor zij alles wat zij nodig hadden naar binnen konden halen. De goede man die dit allemaal opperde, zei tegen het meisje: ‘Doop het kind zodra het geboren is. Als je merkt dat men recht over je gaat spreken, laat mij dan halen door je bediende.’ ‘Zeker, heer,’ riep zij terug. [3402] Zo verbleef het meisje, dat het er zwaar mee had, in de toren. Het gerecht verschafte haar wat zij nodig had. De barenstijd brak aan. Het kind dat geboren werd, zou de aard van de duivel moeten hebben, want het was door de duivel verwekt. Maar God voorkwam de kwade opzet. Om die reden stierf Jezus voor ons uit grote ootmoed. Toen de duivel het meisje tot haar grote verdriet verkrachtte in haar slaap, smeekte zij meteen Onze Heer innig om genade. Zij vroeg de bescherming van de Heilige Kerk en van allen die God dienen. Daarom wilde Onze Lieve Heer dat de duivels kregen waar ze om gevraagd hadden: het schepsel waarvoor zij dit alles beraamden. [3421] Zij wilden, zo vertelt het verhaal, dat het kind net als zij weet zou hebben van alle dingen die gebeurd zijn. Over al die kennis beschikte hij. Maar God, die de aard van het meisje kende en wist dat dit haar verdriet deed, wilde dat de zonde van de moeder het kind niet schaden zou. Hij gaf het kind het vermogen alle dingen te zien die zouden gaan gebeuren. Zo kreeg het van de duivel de kennis van het verleden en van Onze Heer de kennis van de toekomst. Op die manier kon het kind zich wenden tot wie het wilde. Hij kon ook zowel God zijn deel geven als de duivel, want zijn lichaam kwam van de duivel en God zond de | |
[pagina 21]
| |
ziel erin. Opdat de mensen zijn duivelse aard zouden kunnen zien, gaf God hem meer kennis dan enig ander. Hij zal die nog nodig hebben op de plaatsen waar hij heen zal trekken. [3445] Wat het kind zal doen zult u nog kunnen horen, maar nu was het dus geboren. De vrouwen waren bang omdat het zo behaard was. Zij lieten het aan de moeder zien. Zij sloeg een kruis toen zij het zag. ‘Dit kind maakt mij bang,’ zei zij. ‘Ons ook,’ antwoordden de andere vrouwen, ‘doodsbang.’ De moeder sprak: ‘Laat het nu dopen. Men kan het aan een touw vastmaken en uit het raam laten zakken.’ De vrouwen vroegen: ‘Hoe moet het kind heten, weet je dat?’ Zij zei: ‘Net zoals mijn vader heette.’ [3461] Zij lieten het kind zonder problemen naar beneden zakken en zeiden dat men het naar zijn grootvader moest vernoemen. ‘Prima,’ zei men, ‘dat is een goed idee.’ Men noemde het kind naar zijn grootvader Merlijn. Merlijn werd het gedoopt en het werd teruggegeven aan de moeder, want niemand wilde het de borst geven. De moeder moest het wel bij zich houden tot het tien maanden oud was. De vrouwen zeiden: ‘Zo'n lelijk kind hebben wij nog nooit gezien.’ Dat verbaasde hen hoe langer hoe meer. [3475] Toen het kind tien maanden oud was, leek het wel twee jaar. Toen het anderhalf was, zeiden de vrouwen: ‘Wij zijn van plan naar huis te gaan, want de tijd daarvoor is gekomen.’ Zij sprak: ‘Als jullie weg zijn, zal men mij meteen ter dood brengen.’ ‘Wat kunnen wij eraan doen? Wij kunnen niet meer hier bij je blijven.’ Van angst huilde zij hevig. Zij liepen naar het raam. De moeder nam haar kind in de armen en begon luid te jammeren. ‘Lief kind,’ zei zij, ‘ach, omwille van jou moet ik sterven en toch heb ik niets misdaan. Ik weet niet hoe mij dit is overkomen en men wil dat niet van mij aannemen. Dus moet ik ten onrechte sterven.’ Dat zei zij tegen het kindje en ook: ‘Heeft God gewild dat jij uit mij geboren zou worden?’ Zo beklaagde zij haar grote leed. [3502] | |
[pagina 22]
| |
Het kind keek haar aan en zei: ‘Lieve moeder, wees niet bedroefd. Om wat er met u is gebeurd, zult u niet worden gedood.’ Toen de moeder dat hoorde, begaven haar hart en haar ledematen het. Haar armen lieten haar in de steek, het kind viel op de grond en krijste. De andere twee vrouwen, die bij het raam stonden, schoten te hulp. Zij vroegen: ‘Wil je het kind doden? Waarom liet je het op de grond vallen?’ De moeder antwoordde hun op bange toon: ‘Dat zou ik nooit doen, maar doordat het iets tegen mij zei, liet ik het vallen.’ Zij zeiden: ‘Wat voor iets wonderlijks vertel je ons nu weer?’ ‘Eerlijk waar,’ antwoordde zij, ‘het kind vertelde mij dat men mij hiervoor niet zou doden.’ ‘Als het dat kon, zal het nog meer zeggen,’ meenden de vrouwen. Zij pakten het kind op en bekeken het. Zij probeerden hem nog iets te laten zeggen, maar hij sprak geen woord. [3527] De moeder opperde: ‘Zeg maar tegen het kind dat men mij omwille van hem zal verbranden, dan zal hij niet lang zwijgen.’ De moeder, die graag wilde dat het kind iets zei, nam het in haar armen. De vrouwen spraken: ‘God weet dat het jammer is dat uw mooie lichaam vanwege dit lelijke schepsel verloren gaat. Hij was maar beter niet geboren.’ [3539] ‘Jullie liegen,’ antwoordde Merlijn, ‘al droeg mijn moeder jullie dat op.’ Toen werden de vrouwen bang en zeiden dat hij de duivel was: dat kon geen kind zijn dat spreken kon en hun woorden zo goed begreep. Zij spraken weer tegen hem, maar hij zei niets meer, behalve: ‘Laat mij met rust. Jullie hebben zelf meer misdaan dan mijn moeder.’ Verbaasd zeiden zij: ‘Iedereen hier beneden moet van dit wonder horen, wij mogen dat niet verzwijgen.’ Zodra zij het voor elkaar konden krijgen, gingen ze uit de toren naar beneden en vertelden over de dingen die Merlijn gedaan had. De rechter hoorde het ook. Het verwonderde hem dat het kind kon spreken en hij zei: ‘Kan het kind praten? Dan is het tijd dat men over de moeder rechtspreekt en men haar voor de schepenen in de rechtbank leidt.’ [3563] | |
[pagina 23]
| |
De sprekende peuter Merlijn weet door zijn kennis van toekomst en verleden zijn moeder vrij te pleiten. Hij toont aan dat de rechter evenmin weet wie zijn vader is en dat diens moeder even schuldig is als die van Merlijn. Ook voorspelt hij dat de echte vader van de rechter door de duivel zal worden aangezet zich te verdrinken zodra hij hoort wat Merlijn onthuld heeft. De zelfmoord van de priester (de echte vader van de rechter) bevestigt Merlijns moorden. Met zijn vrijgelaten moeder gaat Merlijn naar haar biechtvader Blasius.
[4011] Deze Blasius, kan ik u vertellen, was een wijs man. Hij schreef dit verhaal voor ons op. Blasius nam goed nota van alles wat de tweeënhalfjarige Merlijn zei. Hij was zeer nieuwsgierig naar de herkomst van Merlijns kennis en testte die de hele tijd, totdat Merlijn hem verzocht: ‘Blasius, stel mij niet steeds op de proef! Hoe meer ik je vertel, hoe meer je je zult verbazen. Ik zal je uitleggen hoe je eenvoudig de hemel kunt bereiken.’ Blasius zei: ‘Maar je vertelde mij toch dat de duivel je verwekte. Ik geíoofdat dat waar is en daarom ben ik bang dat je mij op een of andere manier te schande wilt maken.’ Merlijn sprak: ‘Zo klagen slechte mensen, die meer oog hebben voor het kwade dan voor het goede. Ik heb je toch een hoopvol feit verteld. Toen ik je meedeelde dat de duivel mijn vader was, zei ik ook dat God mij het vermogen heeft gegeven alles te voorzien wat er gaat gebeuren. Als je verstandig bent, bekijk je welke levenswijze ik het meest volg en dan zie je dat God mij zodanige vermogens gaf dat ik aan de duivels kon ontsnappen, terwijl ik toch precies weet wat zij in hun schild voeren. Ik beschik over de kennis die ik van hen kreeg, maar dat helpt hun niets. Zij begingen een stommiteit toen zij mij bij mijn moeder verwekten, want het schepsel dat zij meenden te bemachtigen, verloren zij door het vrome leven van mijn moeder. Als zij mij echter bij een boosaardige vrouw hadden verwekt, dan zou hun wens vervuld zijn en groot kwaad zijn geschied. Dan zou ik geen weet van God | |
[pagina 24]
| |
hebben. Het waren de duivels die mijn moeder al dat verdriet om haar zus en broer, haar moeder en vader berokkenden. Als je je op mij verlaat, zal ik je dingen vertellen die niemand weet, behalve God, de oorsprong van alles. Die dingen moet je voor ons opschrijven in een verhaal. Zij die dat verhaal in gedachten houden, zullen zich des te beter voor zonde hoeden. Doe dus je best!’ [4068] ‘Ik zal het graag doen,’ zei Blasius, ‘maar ik vermaan je dat je mij geen kwaad doet en mij niets laat doen dat tegen Gods wil indruist, bij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, zowaar deze drie één God zijn, en bij de vrouw uit wie Jezus Christus is geboren, en ook bij de negen engelenkoren die bij God zijn, bij de apostelen en de evangelisten, bij de martelaren en belijders, bij alle uitverkoren maagden, bij alle heiligen en bij allen die God liefhebben, en bij de heren van de Heilige Kerk, en bij de leken en de geleerden, en bij alle schepselen Gods.’ [4089] Merlijn zei: ‘Iedereen die ik je hier heb horen noemen, moge mij verdoemen als ik je vanaf nu iets aanraad dat tegen Gods wil ingaat.’ Hij zei: ‘Vertel dan maar wat je wilt zeggen.’ Merlijn zei: ‘Haal inkt en zet de dingen die niemand weet op perkament. Dat was snel voor elkaar en Merlijn droeg hem op te schrijven over de liefde van de edele Maria, over Jozef van Arimathea, zoals men hiervoor hoorde vertellen, en over Alein en de zijnen - hoe de vader hen achterliet en hoe Petrus van daar vertrok en hoe Jozef de Graal en het bloed in zijn bezit had in de vreemde vallei, en over hoe de duivels betreurden dat zij hun macht over de mens verloren hadden, en over het gedingaant.dat zij tot hun verdriet voerden tegen Maria, Onze Lieve Vrouwe, vanwege de zielen die hun waren beloofd, en over hoe zij zich beklaagden over de profeten. ‘Om deze redenaant. wilden ze een man maken die hun aard zou kennen,’ sprak Merlijn, ‘en maakten zij mij, zoals mijn moeder je eerder vertelde. Zij berokkenden haar veel leed, waar door hun inherente domheid verloren zij mij en viel het hele plan in duigen.’ Zo zette Merlijn dit werk | |
[pagina 25]
| |
op. Hij deed er onderzoek voor. Daarom heet het Merlijns boek. [4127] Blasius verbaasde zich daar stilletjes over, maar toch leek het hem een goed idee en zette hij zijn geheugen voor het boek in. Toen zij het verhaal van Merlijns geboorte op schrift hadden gesteld zei Merlijn tot hem: ‘Jij zult hiervoor veel leed moeten dragen en ik nog meer.’ Blasius vroeg hem waarom en waar dan wel. Merlijn zei toen: ‘Men zal mij vanuit het Westen komen zoeken. Degenen die dat doen hebben hun heer plechtig beloofd dat zij mij zullen doden en hem mijn bloed onmiddellijk zullen brengen, maar zodra ze mij spreken zal dat niet meer gebeuren. Ik zal met hen meegaan en jij moet vertrekken naar het gebied waar het volk van de Graal woont. Je boek zal geliefd zijn bij degenen die er weet van hebben. Er zullen echter geen aanspraken aan kunnen worden Ontleend, want het bevat niet de woorden van de apostelen, die alleen opschreven wat ze hadden gehoord en gezien en verder niets, Het bevat wat mij is overkomen, en dat is niet anders gebeurd dan ik je heb beschreven. Net zo verscholen als ik ben, waar ik maar wil, zal ook dit geschiedverhaal zijn en bijna niemand zal er kennis van nemen. Als het boek klaar is, moet je het meenemen naar het land waar je naartoe zult gaan. Ik moet meegaan met de mensen die mij binnenkort komen halen en zal je daarna weer komen opzoeken. En als je dit hebt volbracht zul je in hun gezelschap [het gezelschap van de Graal] zijn en je boek aan dat van hen toevoegen. Al wordt het moeilijk voor ons, als zij over dit boek beschikken zullen de mensen des te meer voor ons bidden tot God.’ Er zijn nu twee boeken. Dit wordt een fraai boek. Beide spreken over hetzelfde. Nu moet ik een ander verhaal vertellen.aant. [4173] |
|