Merlijn, de tovenaar van koning Arthur
(2004)–Jacob van Maerlant, Lodewijk van Velthem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Het geding van Gerechtigheid en Waarheid tegen Barmhartigheid en Vrede [XII][2400] Deze vier deugden begonnen het geding. Toen zij welkom waren geheten, stond Barmhartigheid op om de mensen te helpen. Daartegenover stelden zich Gerechtigheid en Waarheid op. Zij beweerden dat de zondaars onmiddellijk verdoemd moesten worden. Barmhartigheid antwoordde meteen: ‘En als zij zich nu eens naar het goede keren en zich achteraf bedenken, moeten ze dan ook verdoemd worden?’ Gerechtigheid antwoordde: ‘In dat geval kan en mag God hen niet ontvangen, want Hij mag de slechten niet sparen.’ Barmhartigheid bracht daartegen in: ‘Als God niemand zou sparen, hield hij geen enkel goed mens over.’ Gerechtigheid zei: ‘Ik kan de slechtheid van het aardse leven niet aanzien.’ Barmhartigheid antwoordde: ‘Gods genade zou over moeten stromen en alle vergrijpen zouden moeten worden vergeven.’ [2425] God hoorde al deze meningen in het geding en ging erbij zitten, want het was overduidelijk dat de twee spreeksters niet tot overeenstemming zouden komen. Hij zei: ‘Het staat overal geschreven dat God zowel Barmhartigheid als Gerechtigheid lief zal hebben. Gerechtigheid wil dat altijd alle zonden bestraft worden, terwijl Barmhartigheid wil dat alles vergeven wordt. Die twee gaan niet samen. Daarom zullen de zonden der mensen omwille van de gerechtigheid ten dele bestraft worden, maar vanwege de grote barmhartigheid zullen de zonden ten dele ook vergeven worden.’ Gerechtigheid wilde zich niet matigen, maar de mens in het diepst van zijn ziel raken. Zij beschuldigde de mens met veel vuur en klaagde hem zoveel mogelijk aan. Barmhartigheid ging daartegen in en zei tot Onze Heer: ‘Vader, toen U zich over de mensheid ontfermde, liet U ons weten dat wie gedoopt en gelovig was en gebiecht had, behouden zou blijven. Wilt U dat nu nogmaals verkondigen?’ [2457] | |
[pagina 12]
| |
Onze Heer antwoordde: ‘Dat blijft voorlopig van kracht.’ Barmhartigheid was daar gelukkig mee en verweerde zich tegen Gerechtigheid en Waarheid. Het zou onterecht zijn, zei onze voorspreekster, wanneer een zo edel schepsel ten onder zou gaan, en wanneer degenen die geschapen waren naar de gelijkenis van onze Schepper verloren zouden gaan. Hij schiep hen immers uit liefde, opdat de mens Hem zou leren kennen. Als de mens Hem zou kennen, zou hij Hem liefhebben en voortaan zou Hij van de liefde van de mensen voor Hem genieten. De engelen, die aan geen enkel verbod onderworpen waren, deden het verkeerd en kregen hun verdiende loon. Maar al hield de mens zich niet aan het gebod (en als gevolg daarvan werd de mens sterfelijk), toch zal het zo zijn als de profeet zegt in een van zijn uitspraken: de zoon zal de zonde van de vader niet hoeven dragen of op zich nemen. En God zal ook niet vergeten barmhartig te zijn, zo is ons toegezegd. Bovendien zegt een van de profeten: wanneer een zondaar zijn zonden zeer berouwt, zal God er geen aandacht meer aan schenken. David zegt toch hetzelfde: de tijd van barmhartigheid is nu gekomen voor de mensen, lijkt het, want hij heeft veel ontberingen doorstaan vanwege zijn zonden. Hij moet immers in het zweet zijns aanschijns zijn brood winnen.aant. [2494] Vervolgens stond Vrede op en sprak als vierde haar zusters als volgt toe: ‘Gerechtigheid, Waarheid en Barmhartigheid, mijn zusters, hoor wat ik hierover zeggen zal en geloof mij. Ik ben verbonden met de eeuwigheid en niet met de vijand, de verrader die met alle kwaad verbonden is. Als jullie mij vertrouwen, zal ik aantonen dat ieder van ons recht is gedaan. Mijn zuster Gerechtigheid eist vanwege de ongeoorloofde misdaden van de mens dat hij daarvoor gestraft wordt en dat is ook gebeurd, want onze Redder, Gods Zoon, aanvaardde de dood toen Hij mens werd en Hij offerde zichzelf om de hele mensheid van de eeuwige dood te bevrijden. Omwille van dit sterven zou het mogelijk zijn geweest naar behoefte ook de engelen te verlos- | |
[pagina 13]
| |
sen, die echter geen berouw kennen. De ontoelaatbare zonden kwellen Gods eindeloze goedheid en ook de mens. Het is droevig het u te moeten zeggen. Laat dit daarom genoeg zijn voor u, lieve zuster Gerechtigheid. [2528] Mijn andere zuster, Waarheid, eist dat Gods woorden en daden van kracht blijven. Zij luidden: ‘Wanneer u van deze boom eet, zult u sterven.’ Dat is ook gebeurd, want vóór deze zonde had de mens geen sterfelijk lichaam. Door de zonde werd hij sterfelijk en zo werd hij stof, zoals wij alle dagen zien. Moet men hem nu tweemaal straffen voor één en dezelfde zonde? Dat zou u, zuster, toch tegen de borst stuiten, want u heet immers Waarheid? Ook mijn zuster Barmhartigheid moet zich matigen en tevreden zijn, want God heeft zich meelijwekkend en nederig laten pijnigen om de mens te redden. Omdat ieder van u drieën heeft gekregen waar zij recht op heeft en waar haar naam voor staat, adviseer ik, Vrede, dat we nu vrede sluiten.’ [2556] Hierover zegt David dat Barmhartigheid en Waarheid, die daar tegenover elkaar stonden, samenkwamen en het eens werden, evenals Gerechtigheid en Vrede. Zij kusten elkaar als teken van verzoening. [2565] Vanwege deze vrede is de advocaat van de duivel woedend weggelopen uit het geding en sindsdien heeft hij een vete met onze trouwe pleitbezorgster. Maria houdt die vete in stand om ons zo tot Gods eer te brengen en daarom moeten wij, kinderen van Eva, haar aanroepen omdat zij zich zo krachtig teweer stelde voor onze zonde. Zij is onze voorspraak in noodgevallen. Daarom, edele schone Maagd, omdat er geen aanklacht zo groot is of u kunt ons ervan vrijpleiten, moge u ons allen beschermen. [2581] |
|