pen de mensen ook mogen begaan, als zij hun zonden opgeven en boete doen zijn wij hen helemaal kwijt. Hij had de mensen zeer lief, want Hij liet zich vangen als een dief om hen vrij te maken en nam een menselijk lichaam aan, zij het dat Hij uit een maagd geboren werd. Ik meen dat jullie dat zelf hebben geconstateerd bij alles waarmee jullie Hem op de proef konden stellen. Jullie weten zelf heel goed dat jullie menigmaal zijn doen en laten onderzochten, maar Hem nooit op een zonde konden betrappen. Voor de mens koos Hij vrijwillig de dood.’
De duivels zeiden: ‘Helaas, Hij heeft de mensen zeer lief, aangezien Hij dat voor hen over had. Wij moeten ons uiterste best doen om de mensen binnen te halen. Hij zegt dat Hij ons wat betreft de mensen geen onrecht aandoet. Wij moeten ons inspannen om de mensen te gronde te richten, zodat zij zich nooit meer van ons kunnen afwenden of met de kerklui kunnen spreken die hun de zonde afraden.’ Andere duivels voegden daaraan toe: ‘Als men de mensen door het advies van de Heilige Kerk hun misdaden zo makkelijk vergeeft bij hun dood kunnen wij wel inpakken.’ [1693]
De duivels besluiten te gaan klagen bij God de Vader en kiezen de listige Maskeroen als hun pleitbezorger. De mensheid wordt gedagvaard op Goede Vrijdag en dreigt bij verstek veroordeeld te worden. Dan werpt Maria zich op als advocate voorde mensen. Maskeroen probeert haar uit te sluiten van deelname aan het proces omdat zij een vrouw is, maar dat mislukt. Dan komt hij met zijn pleidooi. Als Maria al zijn argumenten (zoals de Erfzonde) weet te weerleggen en een emotioneel beroep op de Rechter, die toch ook haar Zoon is, niet blijkt te schuwen, gooit Maskeroen het over een andere boeg: hij schakelt allegorische figuren als hulptroepen in. Tegenover Maskeroens helpsters Gerechtigheid en Waarheid stelt Maria Barmhartigheid en Vrede.